Zee

La mer… Oh, als ik aan de zee denk, dan weerklinkt het liedje van Charles Trenet “La mer” als vanzelf in mij. Ik zie weer hoe m’n zoon als kleuter verbaasd over het strand dabberde en z’n emmertje met zee wou vullen. Ik voel mezelf weer het kind dat het strand als “hele grote zandbak” beschreef vroeger. Ik voel een lichtheid. Een magie haast. Die niet uitgewerkt raakt. Niet over mijn groter geworden zoon, en niet over ouder geworden zelve en niet over m’n moeder die nu als oma meegaat. De zee, la mer, blijft sprankelen en verbazen…

Dag perspectief,

Als een groene loper, nodig je me uit om dichter te komen. Met uitgestrekte zanderige armen, met golvend, uitgewaaierd water, en een uitgesponnen lucht van blauw. Hier, aan zee, wordt alles, inclusief mezelf, weer in perspectief geplaatst.

Hier ruist de zee, hier kriebelt het zand, hier wenkt het pad, hier is het eindeloos. En hier sta ik, klein, dankbaar schepsel, voor een onmetelijke zee.

Alles overstijgt hier het willen zien, willen vatten. Ik kan je einder niet zien. Ik kan niet zien waar je begint en ophoudt. Ik kan je onmetelijkheid niet in m’n emmer vangen. 

Hier sta ik, opnieuw, klein, dankbaar schepsel, voor een onmetelijke zee.

Dag collega’s,

Neerstrijkende vogels. Evenzeer bezoekers, of bewoners, van de zee, van de aarde, van de natuur. Huppend in het water. Badend in het licht. Zijn jullie hier ook met vakantie? Meren jullie hier aan? Zijn jullie net zo verwonderd als wij? 

Wij, wij zijn een wij. Jullie en wij, wij verschillen niet veel. We zijn hier voor precies hetzelfde: genieten van de zee. We zijn hier tegelijk als precies dezelfde: deelgenoten van de zee. De zee is ons landschap niet. Onze achtergrond niet. Nee. Wij, jullie en wij hier, wij maken er mee deel van uit. We zijn deel van de natuur. En dus verbonden, met elkaar, collega’s, en met de zee. En de zee met het strand. En het strand met de dijk. En de dijk met de woningen. Het strand met de pier. De lucht met het water. 

En het licht? Tussen alles in.

 

Dag oude lift,

Ja, in jouw geval mag ik dat wel zeggen. Oud. Want we logeren in dezelfde studio met oma en zoonlief als waar ik als kind op vakantie ging. Het interieur ziet er helemaal anders uit. Maar de lift is nog hetzelfde. Precies hetzelfde. Inclusief voorbijschuivende verdiepingen zonder tussendeur. Inclusief kinderherinneringen hoe we eens vastzaten in die lift tussen twee verdiepingen, met buggy en al, op een moment dat er haast niemand in het gebouw was. M’n moeder zong en zong maar voor ons, vertelde ze me nu. Maar ik herinner me vooral dat ik er een schrik voor liften aan heb overgehouden. En hier staan we weer, oog in oog.

Best moedig, als moeder moet je, neem ik de lift alsof het “niets” is. ok. Overdreven. Er weerklinkt vaak een “pas op!” en ik plak goed tegen de achterwand aan. Een keertje hapert de lift, en stokt m’n adem … maar, daar gaan we weer. Richting de verdieping oude herinneringen, en nieuwe herinneringen. En alles daartussen. 

Dag handje kindertijd,

“Kijk, messen”, vertel ik enthousiast aan m’n zoon. Met dit soort schelpen “kochten” we papieren bloemen op het strand. Elk jaar veranderde de munt. De meest zeldzame hadden het meeste waarde. (meer over onze schelpenraapzoektocht, lees je hier)

En wij hadden als kind toch wel een bijzonder ‘lucratieve’ strandwinkel! We kregen de mooiste schelpen, want onze papieren bloemen? Daar kwamen ze van ver voor. M’n moeder was een kei in het maken van papieren bloemen. Sommige zelfs op echte takken met zijtakken eraan. Met grote bloemen en bloemen in de knop. Met klaprozen, bloemen het hartjes, stampers, rijkelijke rozen met volle blaadjes. En daar zaten mijn zus en ik dan. Fier in onze put. Met onze bloemen, en onze kassa schelpjes. Van onschatbare waarde. De waarde van een hartverwarmende kindertijd.

 

.  

Dag woestijn,

Als we even onze ogen toeknijpen, en de zee die héél ver weg is geëbd, niet zien… dan lijkt het hier wel een woestijn. Het zand is warm en zacht. De lucht staalblauw. De zon straalt. (het is wel koud, dat wel, maar in woestijnen kan het ook wel afkoelen). Mijn zoon gooit wat los zand de lucht in. 

Een wolk! Het wordt een wolk in de lucht. Een wolkje zand. Een zandstorm? Is er net een groep kamelen voorbijgeraasd? 

Wat wonderlijk, dat spel van wind en zand. Het lijkt wel een abstract schilderij, zoals het zand onvoorspelbaar danst en dwarrelt. En mijn zoon de performance artist. In de woestijn. 

(en dat knal aan onze Belgische kust)

Dag ruige blokken,

We lijken wel ergens op schotse hoogtes, of in Noorse fjorden, met het ruige water en de ruwe rotsen voor ons. Groen zijn ze, woest en ruig, en tegelijk zacht en glad van het natte mos. Er woont leven. Al wil het zich niet op commando laten zien. Zo gaat dat met dat wat wild en woest is. 

Maar het is er. Schelpen. Krabben. Garnalen. Meeuwen, die af en aan vliegen, halt houden en weer schreeuwend de hoogte ingaan. Dat geschreeuw van de meeuwen maakt het landschap nog woester.

Al moet ik toegeven dat de lucht en de gouden zon die de kustlijn kust, eigenlijk heel romantisch is. Woest en zacht. Wild en glad. Net als de rotsblokken in het mos.

Dag putjes,

Wat een grappig gevoel is het, over jullie heen te lopen. Net te hobbelig om het gevoelloos te bewandelen. Maar net te subtiel om hogere passen te moeten zetten. Net te nat om nog helemaal strand te zijn. Maar net te droog om al zee te zijn. 

Jullie vangen het water, en vangen het licht. Jullie lijken putjes, maar ook net kleine bergjes. Jullie vangen zeeleven, en soms, als we te lang wachten, ook onze schoenen. 

Jullie vangen het moment in een uitgestrekt ritme. Jullie koesteren het “nu” tussen de plooien van een uitgestrekte eeuwigheid.

Dag zonnestraal,

Op een koude morgen, op een dijk in de schaduw, op een vroeg uur, kwam je daar. Straaltje belofte. Straaltje geluk, hier en nu. Straaltje warmte. 

De koude had plaatsgemaakt voor warmte. De schaduw voor licht. Ik zocht en zette me precies daar, met de zon op m’n gezicht. Want warm met wolken is nog zo heel anders, dan koud met zon. Dan is de zon die sprankel. Die “joepie!” Die straal vakantievreugde. 

Ik zie m’n zoon wel twintig keer passeren, fier als een gieter op z’n “alsof motorfiets”. Best snel eigenlijk. De kou en de schaduw trotseren. En ik, genietend in dat straaltje zon.

En als hij dan in de zon gaat staan, met motorfiets en al… dan lijkt het of de spotlights aangaan. Er verschijnt een grote glimlach. Beter kan het vandaag niet worden. 

 

Dag stilleven,

Overal hier, op het zand, aan het water, en bijzonder op de ruige rotsen, zijn er wonderlijke mini landschapjes. Kleine stillevens. Alsof ze samen hebben gewerkt, stiekem, het zeeleven. Met pokjes en mossen. Met horden schelpen en gepolijste steentjes. Met zeewier en zeemeeuw. Met wind en water. 

Niet georkestreerd. Maar het soort schoonste kunst. Die ontstaat. Die ontspruit. Die geboren wordt, uit het leven zelf. 

Composities, licht en donker, kleuren, texturen… die we niet zouden kunnen bedenken. Hier gebeurt het. Kunst natuurlijk…

Dag snoezepoes,

“Geniet ervan he?”, zeggen we tegen elkaar als we op vakantie gaan. Of een feestje vieren. We “moeten” zo maar even kei hard genieten. Van alles doen. Met een wit wijntje of cocktail in de hand (jammer, want dat drink ik al niet), en dan volop “genieten maar!” Hoogtepunten, activiteiten, pittoreske foto’s, culinaire pareltjes, en maar genieten… 

Maar dan is er m’n zoon, die zich uitgelaten op de zetel van het appartementje installeert. Als een poes in de zon. Hij strekt zich uit. Legt een fleecedekentje onder en boven hem. En hij tuurt naar de zee. Zolang als hij kan. De zon die opkomt. De zon die ondergaat. De kleuren van de lucht. De zee die tikkertje speelt met het zand. Op en neer. Op en neer. 

“Ik ben aan het snoezepoezen”, zegt hij. En als we hem niet hadden meegenomen, dan lag hij daar nu nog te snoezepoezen. Dát is nog eens genieten! Ontdaan van alle druk. Je nestelen. Genieten van de zon op je gezicht. Van het uitzicht. 

En meer moet dat niet zijn…