geurgeweld

Geurgeweld. Ik geef toe, een straffe tittel. Vooral dat woord “geweld”. En het is misschien wel een beetje overdreven. Maar geur “onbehagen” of geur “ongemak”, dat klinkt dan weer te zwak. En geurgeweld, bekt zo lekker met die alliteratie. 

De term schoot me te binnen toen ik even aan een keukenhanddoek rook. Al kwam hij nog maar pas nieuw uit de keukenlade, en fris (of dat dacht ik) gewassen: hij stonk! Bah, wat stonk ie! Maar hij kwam al uit de was. Op 60 graden! Met wasmiddel. Wat kan een mens dan meer doen? Aha. Ik wist het. Ik zou geur met geur verjagen en besproeide de keukenhanddoek met zware mannenparfum. Ik zag niet op een wolkje meer of minder. En ja, de weeë handdoekgeur werd verdrongen door de doordringende geur van mannenparfum. Maar of het nu echt “beter” was? Ik hoopte dat een volgende wasbeurt soelaas zou brengen. Maar die avond was de combinatie van geuren zodanig blijven hangen, dat ik zelfs niet meer kon genieten van de krakend frisse geur van de pasgewassen lakens op bed. Zoiets moest geurgeweld zijn. Wie eens op een toilet is geweest waar iemand héél erg veel synthetische dennenbosgeur heeft verstuift, weet wat ik bedoel. En er zijn natuurlijk een heleboel onaangename geuren die we ons zo voor de geest kunnen halen. In de tijd dat we door corona geregeld het huis schoonmaakten met een stevige geut Detol, kwam dat toch wel een beetje richting geurgeweld. Alle bacteriën waren dood. Maar mijn fijngevoelig reukorgaan ook.

Maar het meest aangrijpende voorbeeld van geurgeweld (daar is de keukenhanddoek niets tegen), was voor mij helaas de dag waarop ik moest bevallen met een keizersnede. Mijn zoon was eruit (hoera!), ik blij, tot ik ineens iets vreemd rook… het leek wel (snif, snif)… verbrand vlees. En het kwam van… mij! “We kunnen hier subiet BBQen”, zei de gynaecoloog (niet tegen mij, maar tegen zijn collega’s). Slik. Het waren wellicht toegeschroeide bloedvaatjes. En ik voelde niets hoor. Maar toch, dat ruiken en dan die BBQ opmerking erbij: ja, dat was geurgeweld. Absoluut.

Gelukkig is er ook zoiets als het tegenovergestelde van geurgeweld. Geurvrede? Geurweldaad? Ik weet niet hoe ik het best noem, maar wel dat het deugd kan doen. Als kind, de geur van mama ruiken… van haar parfum die in de kleren hangt, die ruikt naar geborgenheid, naar thuis, naar al wat goed en veilig is. De geur van meiklokjes, van échte wilde rozen en van kamperfoelie. Als de struik in de straat in bloei staat, kan ik niet anders dan gaan ruiken aan die heerlijke kamperfoelie. Geen synthetische geuren en – God beware me- vooral geen artificiële kokos- en vanillegeur. Maar natuurlijke geuren. Zoals de aardegeur als het net geregend heeft. De geur van vers gemaaid gras. En dit poeder, dat m’n man meebracht van India. Je doet het in het water, en het hele bad ruikt naar rivier. Fris, aarde-achtig, regen, steen, water. Het is geurvrede. 

Geurgeweld. Zou er dan ook zoiets zijn met andere zintuigen? Met smaken bijvoorbeeld? Smaakgeweld, dan moet ik denken aan die keer dat ik een omelet wou bakken in Canada en dacht dat het met groene paprika was. Maar het bleken groene pepers te zijn. Een aanslag op mijn smaakorgaan! Maar ook het smaakgeweld door twee kippetjes te zien die vastgebonden zaten in India, klaar om … oh nee… ik kon het niet aanzien! Ik kon niet zien hoe ik hun ogen zag dat zij wisten dat dit hun laatste momenten waren. En ik het zo hard niet wou. Ik kreeg die avond geen hap door m’n keel. Op wat rijst en bananen na. Maar niets anders. Maar smaakvrede, ja… wie de kaastaart van Tartes de Francoise kent, kan het misschien beamen. Eén hap, zachte smeuïge kaas, zuurzoete framboos, en dan vooral dat tikje zout in de speculaasbodem. En zo zijn er ongetwijfeld nog heel wat momenten van smaakvrede. Maar ik ga ophouden, of ik krijg honger!

Auditief geweld. Is er dat ook? De buurjongen in m’n straat vroeger die twee jaar achter elkaar haast dagelijks jachthoorn oefende in de tuin (omdat het binnen- begrijpelijk- niet mocht) en daarbij slechts twee deuntjes speelde, dat komt in de buurt. Al heb ik “no hard feelings”. Jachthoornspelers moeten het ergens leren. 

Atonale muziek, niet het soort interessante, tikkeltje mysterieuze soort maar het soort waarvan je denkt “zijn ze met onze voeten aan het spelen?”, dat soort komt ook in de buurt van auditief geweld. 

En voor mij (ik weet het, dat is erg persoonlijk), word ik in alle eerlijkheid lichtjes gek van de combinatie clavesimbel en blokfluit. De hoge schrille tonen van het marteralarm dat m’n vader niet hoorde, maar waar m’n zus en ik onze oren van toedekten, komt ook in de buurt van auditief geweld. 

Maar gelukkig is er ook auditieve vrede. Oh ja. Zet “Here comes the Sun” van the Beatles op, en ik voel vakantievreugde (hier kan je nog meer beluisteren). “It’s my world” van Ray Charles, en ik voel het kind in mij weer knallen. En dan is er nog filmmuziek om heerlijk bij weg te dromen, een andere wereld in. Of de muziek van John Rutter, die zo lieflijk en harmonisch kan zijn, dat je haast fonteinen van zonnestralen en regenbogen naar beneden ziet klateren. Eén van de schitterende voorbeelden van auditieve vrede is voor mij het fragment hiernaast. “miserere mei, Deus” van Allegri , dat voelt als een warm bad nemen. En niet alleen luisteren, maar samen zingen, de mannenstemmen onder de vrouwenstemmen horen schuiven, hangen op de wringnoot en dan horen hoe hij oplost, ingehouden en teder zingen en dan weer lekker volle klank kunnen maken op de “Amen”… Dat is auditieve vrede. 

Miserere mei, Deus. Allegri. Uitgevoerd door Tenebrae. Gedirigeerd door Nigel Short.

Tactiel geweld. Dat klinkt ineens een pak gevoeliger dan alle andere vormen van zintuigelijk behagen en onbehagen, om het zachtjes uit te drukken. Daar misstaat het woord geweld wellicht in de ervaring die ik wil uitdrukken. En toch. Toch vond ik, net de afwezigheid van het tactiele tijdens de isolatie toen we corona hadden, een vorm van tactiel geweld. Het elkaar niet mogen aanraken. Het niet samen mogen eten. Het in aparte kamers moeten liggen. Het elkaar geen knuffel mogen geven. Dat tactiel geweld had zich al in zovele relaties genesteld tijdens corona… de vanzelfsprekende manier van begroeten werd niet meer vanzelfsprekend. Maar als het zich in ons kerngezin afspeelde, en ik even m’n man en zoon niet meer mocht aanraken, dat voelde als een vorm van ‘geweld’. Een ander voorbeeld dat me voor de geest komt, uit medische ervaringen, was niet zozeer pijn of invasieve ingrepen of operaties als vorm van tactiel geweld. Maar wel die keer dat specialisten me ontkleed in oncomfortabele posities lieten liggen, de kamer uitgingen voor onbepaalde tijd, en even later terugkwamen met een aantal assistenten die allemaal eens kwamen kijken of voelen of wat dan ook. Het er als een object bijliggen. Dàt voelde als een vorm van tactiel geweld. Of die keer dat ik al klaar lag voor een onderzoek, in operatieschortje, op een koude tafel, en de specialist was er nog niet. Het was wachten. In de kamer was een verpleegkundige of arts in opleiding die ongeveer mijn leeftijd was. Ik wilde verbinding maken. Maar de persoon draaide zich weg en keek op de gsm. Het niet-verbinden… ook dat voelde als een vorm van tactiel geweld. 

Maar gelukkig zijn er tal van voorbeelden van tactiele vrede en vreugde. Om in die medische context te blijven, die keer dat een Poolse verpleegster (die bleek een dochter van mijn leeftijd te hebben), mijn hand moederlijk vastnam. En een warm dekentje ging halen (zo eentje dat voorverwarmd wordt in een oventje! zalig!) om me mee toe te dekken. Dat was tactiele vrede. Of wie me lief zijn, hecht in de armen sluiten. Of toen mijn zoontje, helemaal krijsend en overweldigd door de kou, het licht, het geluid na de keizersnede, bij mij mocht en werd aangelegd… en hij precies wist wat te doen. We kwamen beiden tot rust bij elkaar. Waren thuis bij elkaar. Dat was werkelijk tactiele vrede.

En dan is er visueel geweld. In een grote carrefour gaan winkelen… met zoveel gangen, zoveel producten, teveel keuze, promoties, prikkels. Dat voelt voor mij een beetje als visueel geweld. Hier met oudjaar uit nostalgie nog eens een oude aflevering van het swingpaleis opzetten en me verbazen over én de muziek én de camera die alle kanten opvloog én de snelle dansbewegingen én de wispelturige letters op het scherm én de flitsende icoontjes en commentaren op het scherm (als “bravo voor de jongens! Hoera voor de meisjes!”), vergezeld van een lichtjes hyperactieve presentator en een ritme dat raast als een dolle. Wat was dat een overprikkeling zeg! Hoe ‘gezellig’ het misschien in de huiskamers van de jaren 90 was geweest, het kwam nu binnen als visueel geweld. En er zijn vast nog een heleboel voorbeelden van visueel geweld te bedenken. Een “milde” vorm voor mij is de kleur “zalmroze”. Ik krijg de kriebels van die kleur. Nee, geen perzik. En ook geen koraal. Alleen de juiste combinatie van precies genoeg roos om niet meer perzik te zijn, en precies genoeg oranje om voorbij het roos te gaan. Zet mij in een zalmroos geverfd huis en misschien voelt het toch een beetje als visueel geweld. (met alle respect voor de fans van de kleur zalmroze onder jullie)

Maar gelukkig is er ook visuele vrede. Echte mooie, diepe, intense kleuren bijvoorbeeld. Ultramarijn blauw. Magenta (mijn lievelingskleur). Scharlaken rood. Purper. Emerald groen. Kleuren mengen. Natte inkt op een blad. Penseelstreken. Een kleurencombinatie die klopt. Kunstwerken. Illustraties. Lijnen die – heel eenvoudig- iets kunnen  verbeelden, iets kunnen suggereren… heerlijk is dat!

In de natuur is ook zoveel visuele vrede te vinden. In de stilte van een uitgestrekte zee en een machtige lucht. Maar ook in de beweging van rollende wolken… of zoals hier, de murmuratie van spreeuwen (uit deze film van Marco Valk) of de beweging van een gevederde zeester! Pure visuele vrede!