Garden of abundance

Soms “maken” de omstandigheden, dat je iets nieuw maakt. Anders dan anders. Ik had het laatst met een hoopje klei, dat ik kleiner wou maken, maar dat groeien wou. Ik heb het soms met een canvas, waar ik met een bepaald idee begin, maar wat heel anders wordt, geboren en gemaakt op het moment zelf uit wat er is en wat er klaar zit. Dit werk ontstond als vanzelf in Denemarken. (je kan er hier nog meer over lezen) In een huisje waar een prachtig schilderij hing van de familie van de eigenares, van een jongeman, helemaal aan de zijkant van het canvas, die in een tuin stond die erg aan de tuin van Eden deed denken. Het was geschilderd in kleurrijke olieverf en de vruchten dropen haast van de sappigheid. Je kon ze bijna proeven en ruiken. Het regende. Mijn zoon en ik vonden grote tekenbladeren en een speciaal soort krijtjes, die op wasco gelijken maar waar je tegelijk, door water toe te voegen, een soort aquarel-achtig effect mee krijgt. (Neocolor II Aquarelle, van Caran d’ Ache). Regenweer + het nieuwe materiaal + de inspiratie van een tuin van Eden, dat maakte dat er op m’n blad deze “Garden of Abundance” verscheen.

Ik wou de figuur niet ergens aan de zijkant zetten, maar temidden van de tuin. Want ze maakt er deel van uit. Zij beweegt zich niet tegen de achtergrond van de natuur, ze IS natuur. Daarom (tot grote hilariteit van m’n zoon), wou ik de figuur ook naakt tekenen. Naakt, om uit te drukken dat ze net zo naakt is (en tegelijk net zo gekleed) als de vogels in de lucht en de dieren in de tuin. Maar ook naakt, als in “puur”, ontdaan van al het niet essentiële. Naakt, als een soort van “body positivity”, met een lichaam dat er misschien niet meer uitziet zoals vroeger, maar dat er wel mag zijn. Dat ze omarmt. Naakt, maar op een manier dat het doet denken aan een kind dat in z’n blootje door de tuin rent, niet als begeerlijk, niet als ‘bekeken’. Maar zorgeloos, vrij, onbekommerd, ongegeneerd en speels. Naakt, omdat er nog geen schaamte en schuld binnensluipt. Maar dat de figuur gewoon zichzelf kan zijn. In de omgeving waar ze deel van uitmaakt.

En die omgeving, dat is eigenlijk de klemtoon hier. Een tuin van overvloed. Een tuin die doet denken aan het Paradijs, aan de tuin van Eden. En wie weet herinnert de figuur dan aan Eva die de appel wil plukken. Maar tegelijk is het Eva niet. Of is het eerder een nieuwe Eva. Een nieuwe mens. Een mens die reikhalst naar de vruchten, die verlangt naar het paradijs. Maar een mens die ook NU in de Schepping staat. Die met verwondering de schoonheid ervan kan zien. Die niet melancholisch zucht bij het verloren paradijs of zucht bij het paradijs dat we aan het verspelen zijn in de klimaatcrisis. Maar die hier en nu de schoonheid ziet, van het wild, van de natuur, van alles wat bloeit en is, en ruikt en kleurt, ongegeneerd. In overvloed! Wat een overvloed! Van allerlei vruchten door elkaar. Van klein en groot, van paars tot rood. Het is de tuin die spreekt. Spreekt van genade. Van zomaar. Van niet berekend. Van volop en voluit! Die spreekt van God, de Schepper in de schepping. In een eindeloosheid, waar je niet van weet, welke vrucht waar hoort, waar wat van bovenuit komt en waar wat van onderop groeit. In een diversiteit van kleuren en vruchten.

Bijzonder is ook dat het niet perfect is. De citroenen worden ruiten. Anatomisch klopt het niet allemaal. De arm waarmee reikhalzend wordt geplukt, rekt zich wat langer uit. Donkere en lichte kleuren gaan soms abrupt in elkaar over. Pruimen hangen in de lucht. En fruit lijkt van de ene boom naar de andere te huppen. Eenzelfde boom draagt appels, citroenen, pruimen, peren en zoveel meer. Het klopt allemaal niet en daarom klopt het wel. Als een kloppend hart, leeft het. Tussen water en krijtlijnen, met het wit van het papier soms zichtbaar. Dat is scheppen. Dat is Schepp-ing. Als iets dat gaande is. Waar we deel van uitmaken. En dat niet perfect; gepolijst of afgerond hoeft te zijn. Maar is en wordt tegelijk.

Tot slot valt op dat de rode figuur in het midden, verlangend de rode appels wil plukken. Dat zelfde rood, daar is ze al van gemaakt. Ze verlangt naar wat ze al in zich draagt. Kan ze zien dat ze net zo appel-rood is als de schepping waar ze deel van uitmaakt? Dat de kracht die ze zoekt, de kracht is die ze belichaamt? Dat het rood waar ze naar reikt voor haar, ook achter haar, naast haar en onder haar is? En dat ze er “van gemaakt” is? Dat ze zelf vol is en straalt van de overvloed van Genade die ze zoekt?

Misschien is ze elk van ons. Misschien zijn we haar. Kruip je mee in de tuin van overvloed? In de Schepping waar we naar verlangen én waar we deel van zijn?

,