wat op het strand

Wat is het heerlijk langs de kustlijn te lopen en te ontdekken wat er allemaal op het strand ligt! Aan de Deense wateren zien we alvast géén blikjes, geen ijsjespapiertjes of friscostokken, geen plastic of zwerfvuil… geen verdwaalpalen, geen strandstoelen, geen papieren bloemen. Geen grote golfbrekers (waar we zijn, is het water rustig), geen dijken en staketsels, geen stalletjes voor wafels en ijs. Maar wat ligt er dan wel op het strand? 

Dag ruwe zeelijn,

vol zeewier en planten, schelpen en mossels,

het soort waar je niet zonder uitkijken doorheen stapt,

maar een zee lijn die meandert en waar aanspoelt, wat in  zee leeft. Zeeleven dus.

Planten en zeewier, een beetje de tuin onder water. Schelpen en mossels, de bewoners, maar ook het eten, voor weer andere bewoners… 

De plek waar we verse mossels komen zoeken, om er krabben mee te vangen, waar je hier wat over lezen kan. De plek waar we met aandacht moeten wandelen, niet wij wandelen hier aan het opgekuiste strand. Wij mogen op bezoek komen, in en langs en doorheen dit stukje aangespoelde zeeleven. We mogen mee-leven.

Dag anker,

een eindje verder dan het strand, laten we eerlijk zijn. Daar lig je, met wat oude touwen en oude netten, aan een kleine haven. Tussen het duingras. Aangespoeld? Of achtergelaten? Of te wachten, tot je nog een keer meegaat? Tot er iemand iets mist, en in jou precies vindt wat ie nodig heeft. 
Hier lig je dan, beschikbaar te wezen. Anker te willen zijn.

Ga je ons houvast geven op woelige wateren? Of is het al genoeg te weten dat je er bent?

Gaan we verstrikt raken in je netten? Of helpen ze ons om te vangen wat nodig is? Misschien vangen we er angst mee, en onverschilligheid. Of vangen we er net gezegende momenten mee, dagen die we willen plukken.

Ik weet het niet. Maar ik vind je geen zwerfvuil, maar een soort troostende aanwezigheid. Hier, hier lig je, klaar… Een anker en netten, voor wie het nodig heeft.

 

Dag grote stenen,

Als we echt dicht bij het water willen komen, als we dat boeiende zeeleven van nog dichter willen zien, en als we (toegegeven) graag eens een krabje een mossel te eten geven, dan komen we hier. 
Dan speuren we naar die grote stenen, die stapstenen, die ons dichter brengen dan we anders zouden kunnen komen.
Die ons met grote passen, brengen naar de zee.

Misschien dragen ze ons de drempel over. De drempel van de durf. De drempel van het risico. Hier kunnen we veilig kijken en deelnemen, en tegelijk dichter dan ooit bij en een beetje met en in de zee zijn.

Heb jij al zo’n stapstenen ontdekt?

Dag water,

Hier dans je zachtjes op de lijn, tussen strand en zee. En niets zo fijn als door jou te waden, en zo het strand én de zee écht te voelen. En er een beetje één mee te zijn.

Hier dans je zacht. Haast zonder getij. Geen uithalen van eb en vloed. Aan al dat geks doe jij hier niet mee. Je kabbelt, je deint, je sprankelt, je rust, je watert, je zeet, heel eenvoudig en teder. Zachte zee. 

Een plek om thuis te zijn.

Dag water, ik word altijd een beetje week van je. 

Dag mos,

Bij jou denk ik aan bos. Aan sprookjesachtige taferelen onder aan een grote oude boom. Aan sterretjes mos waar elfjes hun huisjes bouwen. Aan heerlijk zacht mos dat naar herfst ruikt. Aan mos waar het licht van de zon zo heerlijk in fonkelt. Aan kabouters die op een pleintje van mos voetballen met eikeltjes. Maar hier ben je, mos aan zee…

Hier ruik je zilt. Hier plakt het zeeleven aan je vast. Hier krijg je knuffels van mossels en andere schelpen. Hier spelen krabben en garnalen verstoppertje. Wie weet legt hier een slaperige zeemeermin haar hoofd te rusten. Hier heb je wéér een heel leven, onverwacht.

Dag aangespoelde bruinvis,

of eerder “rondsnuitdolfijn”, of eerder nog, een kleine walvisachtige. Wat hadden we je liever hier in de zee gespot. Met al je vriendjes die hier geregeld rondzwemmen en even boven water komen. Die zelfs geregeld bezoek krijgen van toeristen op walvissafari. Maar nu zien we je hier, nog goed bewaard, kleine kostbare vis. 

We bekijken je met een mengeling van fascinatie (“we hebben een walvis gezien!”) en verdriet (“kijk, hier, zo zielig…”) We zien hoe het leven in je afsterft. Je bent nog geen graat. Maar levend ben je ook al niet meer. 

Dag bruinvis. Dag rondsnuitdolfijn. Ik hoop stiekem dat de hemel er ook voor jou is, met oneindige zeeën om in te duikelen…

Dag restjes,

Dat is het soort restjes dat ik graag zie. Niet het zwerfvuil dat wij mensen achterlaten. Maar de kracht van het water, die zelf de stenen klein maakt, de schelpen breekt, de restjes doet aanspoelen waar we ons over mogen verwonderen. Afgezet restafval van de zee. Ophaling elke seconde opnieuw. 

Het oude wordt weer iets nieuws. Samen krijgt het een nieuwe textuur. Een nieuwe functie. Het maakt zo’n heerlijk geluid, het water over die mengeling van schelpen en steentjes. Het ruist en het rinkelt. Het suist en het klettert. Het kriebelt aan m’n voeten. Sommige stukjes, mooi gepolijst door de zee, andere nog scherp. Dat is wat er rest…

Dag bloemetjes,

Nee, net zoals het mos had ik jullie hier niet verwacht. Misschien een eindje verderop in de duinen (al heb ik hier nog niet veel duinen gezien), maar zo dicht aan het water? Bloemen? 

Alsof een klein meisje, ’s nachts is opgestaan en in haar tuintje de mooiste bloem heeft uitgegraven. Alsof ze het in een emmertje stopte en onder het schijnsel van de maan, er naar het strand mee liep. Alsof ze een goed plekje koos, met haar handen even groef en de bloem dan zorgvuldig plantte. Hier, dicht bij het water; dicht bij de zee. Alsof ze geloofde dat ze haar thuis zo hier ook maakte. En dat de bloemen aan de zee zouden vertellen over haar tuin, over haar huis en over haar. Alsof het meisje en de zee vrienden werden, hier, in die paar licht paarse bloemen op het strand…

Dag kunst,

De kronkelende lijn waar de zee en het strand elkaar ontmoeten, die compositie van zeewier (net genoeg, niet teveel), het steigertje in de verte, de hemel die zich over het landschap spant, de donkere bomen, het licht dat zo wondermooi door de wolken breekt,… wat ik hier zie op het strand, is kunst. Een levend schilderij, elke keer opnieuw, dat zich vormt, dan verandert, en dat steeds in beweging zich aandient om het te bewonderen en er deel van uit te maken… Om te zien hoe de baan van het licht haast de baan van het strand weerspiegelt. En de diepte, het drama en de rust van de zee, die van de wolken reflecteert. Hoe er niets kleur teveel is, maar alles nét past. Als de zee kon zingen, dan klonk er nu een harmonisch, meerstemmig lied… Stil… ik denk dat ik het hoor…

Dag voetjes van jou,

naast de voetjes van mij. Wat zijn andere sporen erbij, zoveel leuker. De voetjes van een ander, zien lopen langs de zee. De schoen die zich al eens even door het water laat meeslepen en dan weer “gevangen” wordt, om de tocht verder te zetten, wadend, tot het zeeleven erin te “zwaar” wordt. Jonge voetjes die soms andere wegen gaan, en tegelijk mee in dezelfde zee, mee op datzelfde strand. Voetjes die andere ontdekkingen doen, en nieuwe verwondering wekken. Voetjes die even nat worden, en even hard kunnen kriebelen. Voetjes die sporen nalaten. Voetjes die een indruk achter laten. En de zee, het strand en dit alles, die een indruk achterlaat op ons…

Samen waden we verder, voetje voor voetje…