Zusters

Het begon eigenlijk met een bezoek aan Oekraïense zusters vele jaren geleden. Met een paar jonge zusters kroop ik mee de auto in en gingen we een zuster van een andere congregatie, die toen net aan zee zat, ontmoeten. Daar gekomen, nodigde de zuster-aan-zee me uit naar haar klooster voor het Paastridiüm. En vanaf toen, bracht ik verschillende keren de intense dagen van de Goede Week en Pasen in haar klooster door.

“Als je het kruis omarmt, omarm je de Gekruisigde”, vertelde een oudere zuster me. En het klopte. Mijn eigen kruis bracht me dichter bij de Gekruisigde die ook de Springlevende is. En die ontmoeting deed me aankloppen bij de zusters. Het is al vele, vele jaren geleden. De zusters verblijven niet meer in het appartement waar ik hen bezocht. Sommigen zusteren in het buitenland, sommigen verhuisden naar een ander bijhuis in eigen streek, en sommigen omarmden de Springlevende al voorgoed. Maar de herinneringen blijven. Ik deel ze graag met jullie. Omdat ik terugga in het verleden, doe ik het aan de hand van foto’s  bij me thuis, die wat oproepen. En met één van de zusters die voor mij het kruis waar het allemaal mee begon, in beeld bracht…

Dag bloemig stukje Pasen,

Ik was vaak bij de zusters tijdens de Goede Week. Dan ging ik mee het stukje tuin in, waar we de mooiste bloemen afsneden. En leefde ik me mee uit in het bloemschikken. Er werd al geschikt, terwijl het nog nét geen Pasen was, want alles moest klaar zijn. Het voelde als een heel tastbaar teken van ‘geanticipeerde vreugde’. Nu was er nog lijden, nog een erg stille zaterdag, maar hé, die verse bloemen bloeien! Die geuren en kleuren! We zetten ze in water. We schikken ze zo, dat ze tot ons spreken. Zelfs nu al, nog een beetje stil, en straks onverbloemd… 

Ik zie de bloementakken nog zo staan, de wilgentak, de forsythia, zo onverbloemd Pasen! En ik zie nog zo, hoe in de kapel van het hoofdklooster,  de dag van Pasen alles vol prachtige, witte bloemen stond. 

Van de Gekruisigde naar de Springlevende, Van de timmerman naar de tuinman. Het werd gezegd met bloemen..

Dag appeltje-na-het-eten,

Het eten was er heerlijk in het bijhuis waar ik mocht logeren. Er klonk geen gekletter van aluminium potten met grootkeukengerechten in een kale refter. Maar met zorg en liefde bereide maaltijden werden op de kleine eettafel gezet. Eén van de zusters maakte een aantal typische gerechten van haar thuisland. Dan werd er gevijzeld, gerold, gewokt en fijn gesneden, en kwamen verfijnde geuren en smaken ons tegemoet. Na afloop van zo’n maaltijd, werd de fruitmand op tafel gezet.

En meestal verscheen daar dan, de groene appel. Als kers op de taart. “Broederlijk delen, zusterlijk opeten”, werd er verteld met een knipoog. Er werd gelachen, gedeeld, en zusterlijk opgegeten…

Ik denk er nog vaak aan als ik een appel zie. 

Dag niet verloren gegane vershoudzakje,

Volgend op het gezellige maal dat gedeeld en zusterlijk opgegeten werd, volgde er de al even zusterlijke afwas. Met vaak een vaste afwasser, en ik mee in de afdroogploeg. Dat was altijd een erg vrolijke bedoening in de kleine keuken. Een keuken die uitgaf op het kleine tuintje met de ‘onverbloemd sprekend van Pasen’ bloemen, midden in de Goede week.

Ik herinner me, misschien omdat dat iets was wat ik thuis nooit gezien had, hoe de vershoudzakjes werden afgewassen. Ze hingen te drogen op het handdoekenrek. En nu, zovele jaren later, betrap ik mezelf erop dat ik ook de vershoudzakjes was. Ze hangen iets minder idyllisch te drogen, dat wel. Maar ze worden gewassen. Ze gaan niet verloren. Ze krijgen weer een nieuw leven. Gaan vershoudzakjes nu ook al van Pasen spreken? 

Dag dop van het deksel,

Tijdens die zusterlijke afwas, gebeurde het wel eens, dat een dop van een kookpotdeksel wat los kwam. Als ik de ‘schuldige’ was, dan zei er een zuster al lachend “Ja, nu gaat ge moeten blijven hé?” We wisten allebei dat ik dat toen ook graag had gewild. Het was een lach, die, net als de paasbloemstukjes, wat zei over geanticipeerde vreugde.

Ik ben er toch niet gebleven. Mijn levensvorm was anders. Mijn hart nog hetzelfde. Het was niet zonder pijn. Maar ook niet zonder vreugde. Elders bloeiden de bloemen nog even hard. En de paasvreugde die ik daar had ervaren, ging mee. En de zusters draag ik nog altijd in m’n hart. Met of zonder kapot kookpotdeksel.

 

glasraam van Frère Eric van Taizè

Dag zusje,

Ik zie nog zo onze eerste ontmoeting. In de grote hoofdkapel, kwam ik binnen, en zette me ergens op de eerste rijen, met een paar liturgische boeken om te kunnen volgen naast me. Je kwam naast me staan, glimlachte en zei gewoon “welkom”. Al oud en fragiel, en toch met ogen die fonkelend vertelden van diezelfde Springlevende. Er gebeurde iets wat we beiden gewaar werden en waarvan je later zei “Het was God in u en God in mij die opsprongen en elkaar ontmoeten, zoals bij de ontmoeting van Maria en haar nicht Elisabeth.”  Dat was het zeker. Hoe vaak hebben we die woorden niet herhaald, die zo dankbaar en blij klonken doorheen je fragiele stem. Daar, in verwondering bij de witte bloemen. Of aan de telefoon, waar jij maar vertelde, en ik luisterde, en hoe meer ik luisterde, hoe meer jij vertelde.

Toen ze op je begrafenis vroegen: “Familie?”, zei ik eerst neen. Ik moest me rechts zetten. Maar het klopte niet. Ik dacht terug aan Maria en Elisabeth. Tuurlijk zijn we familie. Mijn zusje. Een zus die de Springlevende zo heeft omarmd, en Hem niet loslaat. Een zus, van wie de ogen nog steeds fonkelen. Dat weet ik zeker.

(Ik schilderde wat over die ontmoeting hier)

Dag Geliefde,

De kapel is intussen veranderd, maar Jij bent nog hetzelfde gebleven. Wat heb ik uren naar Je gestaard op het kruis. Niet naar het kruis, maar naar de Gekruisigde. De Springlevende. De Verrezene. De Geliefde. Naar Jou. 

Want Jij bent het, om wie ik daar kwam. Jij bent het, waarom zusters zuster zijn. Jij bent het, die ik ontmoette wanneer ik het kruis omarmde. Jij bent het, die ik nog voor de grote kruisen op mijn weg ontmoeten mocht. Jij bent het, die mij vooraf ging. Jij bent het, die mij zocht! Jij bent het, die mij liefheeft.

En ik ben enkel … een antwoord op Jou.

 

 

Dag verkeersvreugde,

In de auto zette een zuster graag een cassette op van de swingende, zingende monnik John Michael Talbot. De muziek werd wat harder gezet, en we zongen enthousiast mee. Geweldig vond ik dat. Ze vertelde me dat ook van die achteloos dode momenten zoals in de file staan, of voor een rood licht, gevuld en vervuld konden worden.

Soms werden ze gevuld met de rozenkrans bidden tijdens een lange autorit. Maar persoonlijk was ik fan van het mee mogen zingen met het cassetje van de Amerikaanse swingende monnik. Geloof is niet alleen sereniteit, het is ook uitbundigheid en vreugde…  Het is soms lekker luid meezingen in de auto.

 

Dag rozenkrans,

Het was, laat ik eerlijk zijn, geen liefde op het eerste gezicht. Misschien omdat het iets te eentonig leek. En er soms gevochten (en verloren) werd tegen de slaap. 

En toch. Het is iets tastbaar. En soms is dat al gebed. Als er niet veel woorden zijn, als er niet veel energie is. Ik herinner me het houten tientje dat ik meekreeg, en dat ik in het ziekenhuis tussen m’n handen geklemd hield. Als ik geen kracht had om te bidden, dan was dat een tastbare herinnering aan God die nabij was, en ik die Hem nabij wou zijn. ook zonder woorden. Het tientje was tot op de draad versleten… 

En nu ‘verslijt’ ik  een houten rozenkrans. Soms stop ik ‘m gewoon onder m’n hoofdkussen. Soms hou ik ‘m vast bij het slapen gaan. Soms geeft iets kleins toch grote houvast… 

Dag huiselijkheid,

Wat was het een gezellige plek, daar bij de zusters. Het huis geurde heerlijk naar vanille. Het interieur was warm, verzorgd. De kapel intiem. In de kamer waar ik logeren mocht, wachtte een kaartje op me waar “welkom” op stond. En werd hetzelfde ook gezegd met een klein vaasje bloemen. Ik mocht slapen in een oud houten bed met een matras vol springveren, een gesteven laken en een dikke wollen deken. Het deed me denken aan het logeren bij m’n Bobonneke. De lakens, de wollen dekens, het lekker ingestopt zijn. Van uit dat warme bedje zou ik s’ morgens vroeg, wel fris omgekleed, op kousenvoeten over het vast tapijt naar de kapel in de kamer ernaast trippelen. En nadien naar beneden, voor het ontbijt, met de zusterlijke appel.

In het kamertje met de warme welkom, deed ik de houten kast open. Een boek lachte me toe. De titel? “Eindelijk thuis”. 

Dag paasgeschenk,

Met Pasen, dan kwamen de paasklokken al eens langs. Het was zo mooi om te zien hoe sommige zusters de verrassing hadden voorbereid en er een kinderlijke verbazing was over die overvloed aan chocolade lekkers die op de eettafel was uitgespreid. En af en toe, dan hadden die klokken ook wat meer meegebracht! De vreugde op de gezichten was geweldig. Ik kreeg dit melk en suiker setje. Een zuster naast me kreeg hetzelfde, maar zei meteen wat een prachtig geschenk dit zou zijn om met een tombola (voor het goede doel uiteraard) weg te schenken. Het was nog niet goed en wel ontvangen, of het was al weggegeven. De zuster naast haar ontving een geschenk waar de eerste zuster wel erg enthousiast over was. Over de tombola werd gezwegen… Het was vreugdevol, leuk, menselijk, huiselijk, overvloedig. En ja, de vreugde kan zitten in het mogen geven – en doorgeven , maar soms ook in het mogen ontvangen…

Dag vespers,

Wat was dat eerst een geklungel met het brevier, met gekleurde lintjes hier en ginder, gelamineerde liedjes en responsen ertussen. Uit te zoeken in welke tijd van het jaar we zaten, welke gebedstijd, eventueel nog een feestdag of een sterke tijd. Ik keek vooral goed naar de zuster naast me om te kunnen volgen. Het was mooi, die psalmen zingen, de ene die voorzingt, de rest of de andere groep die antwoordt. De psalmodieën met het proefondervindelijk leren hoe de tekst te zetten. Vooral de kracht van eeuwenoude woorden op muziek… dat raakt toch een andere snaar.

En met een eigen brevier in de hand, zong ik nadien met wat vrienden op kot, ook geregeld de vespers ’s avonds.  Met wisselende bezettingen. Met zelf voorzingen of antwoorden. Met ons oeuvre aan hymnen, die we al eens graag meerstemmig zongen. Met een diepte en een kunnen uit handen geven, vooral aan het einde van zware studeerdagen in de examenperiode. En met veel plezier… om een vriend die na afloop zijn cursus op een psalmodie zong, of onze Magnificat die al eens swingde, of het samen struikelen over de tekst zetting en de woorden dan amper gezongen krijgen.  En met  vespervrienden voor het leven… met of zonder gekleurde lintjes.

Dag neergelegde dag,

De zusters verstaan de kunst om de dag te openen… en de dag weer neer te leggen, met en in God. Al zingend en biddend, zoals met dit lied. Het heeft iets teder, iets zacht, iets sereen, iets mild, iets troostend, iets puur… 

Misschien zijn we die kunst een beetje kwijtgespeeld. De kunst om een dag te openen, zich te laten ontvouwen en voor het slapengaan weer neer te leggen. Niet met het laatste programma op TV. Niet met de gsm die aan of uit gezet wordt. Het licht dat uitknipt. Of de gordijnen die toegetrokken worden.

Maar anders: begonnen, gedragen, en weer neergelegd in God…