Wakkere wandeling:
sneeuw

Sneeuw! Eindelijk sneeuw! Sneeuw vraagt om erin te wandelen, met piepende passen. Maar meer nog om erin te spelen natuurlijk. En verwonderd te kijken. Want wie juicht niet stiekem als een kind bij het zien van die eerste witte dwarrelende vlokken? 

Dag magische morgen,

Onverwacht verhoord kindergebed.
We trekken het gordijn open. Er is opwinding als op Sinterklaasmorgen.

Er ligt sneeuw! Het wit weerkaatst en alles lijkt, zelfs als het donker is, zo fris en wit. Het raam gaat open. We snuiven de sneeuw op, en maken ons razendsnel klaar om te gaan spelen. 

De verwondering om een dag die zich beloftevol aankondigt. Voel je soms ook van ’s morgens dat de dag bijzonder wordt?

Dag ‘sneeuw-uil’

Wijs zit je te kijken. Wijs breng je ons licht. Want bij de eerste sneeuwbui, speelden we tot het terug donker werd.

Je speelt niet mee. Je kijkt. Naar de sneeuwballen die vliegen. M’n zoontje die van de kegels ‘sneeuwvormpjes’ maakt, en van een plastiekzak een slee op de glijbaan.

Je kijkt, en toch ben je betrokken. Want de sneeuw valt ook op jou.

Hoe kijk jij naar de dingen, met dezelfde sneeuw op je hoofd? 

 

Dag druppeltje zon,

die de sneeuw doet schitteren, het wit wordt witter, en de schoonheid groter. Maar ook zon die de sneeuw smelten doet, in een schoonheid die maar voor even is. 

Het doet ons extra hard genieten van de gemeten tijd.

Dag warme, stralende volle zon, die ik in dit ene druppeltje mag zien. In de vele. Het Grote in het kleine om je heen.

Dag sneeuwpop-familie.

Het werden er drie. Het sneeuwpoppenstel kreeg ook nog een kleintje. Met een “zwemband” aureooltje. Een soort heilige familie in de sneeuw. 

Ze lijken romantisch tegen elkaar aangeleund. Licht op hun wezen. Mijmerend naar hun spiegelbeeld. Als zeggen ze: “we hebben het goed. We zijn blij met elkaar”.

dag schitterende serre,

Plek om nieuw leven te doen groeien, is ijskoud geworden. 
Is ze haar bestaansrecht kwijt?
Als er geen nieuw leven kan komen? 

De zon dekt haar met warmte toe. Ze straalt. Anders dan anders. Maar ze straalt. 

Misschien kan ze in de lente weer nieuw leven doen groeien. En misschien niet. 
maar één ding is zeker. De zon schijnt

Dag plek waar hemel en aarde elkaar kussen,

De koude, dwarrelende sneeuw valt pardoes op het warme dakraam. Ze maken patronen. Ze vormen een hobbelig dekentje. En na een tijdje, een smeltend, steeds dunner wordend kantje. 

Daar waar lucht en huis, hemel en aarde elkaar raken… niet alleen in sneeuw… Wat gebeurt er dan? 

 

Dag ongegeneerde kip,

Wat ben je lekker kleurig, tussen de witte sneeuw. Het zonlicht pal op je veren. Je wordt zo geel bruin rood – je lijkt wel een schilderij. Weet je eigenlijk wel hoe mooi je bent?

Dag ongegeneerde kip. Je zoekt een plekje aan een hoge plant waar, als je lekker in de zon wacht, het drinken zo je bek in valt. Gaat het soms zo gemakkelijk? 

Dag al wat bevroren is,

Het wekt verbazing. Wat zacht is, wordt  hard. Wat niets dragen kon, kan plots iets dragen. Er zijn plekken, die we eerst niet zagen, die plots bevroren zijn. We zoeken ze op. Een vinger voelt aan de laag ijs in de bloempot, in de zandbak, op de emmer.
En al hebben we de zon lief, we vrezen ze nu. Straks smelt al dat bevroren moois weer. 

Of misschien: Gelukkig. Straks smelt wat bevroor weer. Wordt wat hard werd, weer zacht. Kan water weer stromen. En kunnen vogels weer drinken. 

Wat hoop jij dat smelten gaat?