Potloodstompje

In de klas van mijn zoon, is een vulpen krijgen een grote gebeurtenis. Ze leerden met potlood schrijven in het eerste leerjaar. Het vulpenmoment kwam pas als ze naar het tweede studiejaar gingen. Maar hier thuis speelt het potlood nog altijd de hoofdrol. We hebben zelfs geen vulpen. Ik herinner me het geklungel als kind met buisjes en “onzen tintenkiller”. Een magische schrijfstok om de inkt mee weg te wissen, en er dan ‘onuitwisbaar’ weer over te schrijven. Het potlood is hier nog altijd schrijfstok nummer 1. Bompa zou fier zijn…

Het doet me denken aan hoe ik in de basisschool zijn gedicht declameerde voor één of andere voordrachtwedstrijd. Het was getiteld “de vulpen en het potloodstompje”. Het was eens wat anders tussen een namiddag waarbij de ene na de andere een gedicht van Annie M. G. Schmidt voordroeg.  

Mijn bompa, Hendrik Diddens, schreef verschillende boeken en gedichtenbundels, van historische verhalen, poëzie tot een woordenboek van het Mechels dialect. Het meest bekende is wellicht zijn werk “Van Knikkers en van Kluiten”, een handvol lees-en voordrachtstukjes op rijm (uitgegeven bij Boekhandel Belis-Vinck, Antwerpen, in 1961). In vele scholen werden zijn gedichten van buiten geleerd en voorgedragen. Misschien herken je er zelf nog van? “De pet en de hoge hoed”, “de schoonheidskoningin”, “de snoek en het stekelbaarsje”, “de auto en het bommeltreintje”… Niet alleen versjes, mooi in rijm, maar vaak ook geïnspireerd op klassieke fabels, met een moraal van het verhaal aan het eind. Ik deel met jullie graag zijn gedicht “de vulpen en het potloodstompje”, uit de bundel “Van Knikkers en van Kluiten”, en daaronder, voor de liefhebbers, hetzelfde gedicht in het Mechels dialect, dat verscheen in “Fabels van de Voddemet” (een ongetatoeëerde rijmkroniek in het algemeen beschaafd Mechels), uitgegeven bij de Kornanevougel in 1986cht

20210423_123101
vulpen NED
vulpen MECH1
vulpenMECH2

Wat heb jij ooit vanbuiten moeten leren? Wat ken je misschien nog vanbuiten? Soms zijn het dingen die je bewust oefende, zoals mijn zoon hier de eerste keer de strofe van een gedicht van buiten leerde. Soms zijn het dingen die je zo vaak hebt gelezen, gebeden, gezongen, gezegd… dat ze als het ware vanzelfsprekend worden. Dat viel me op toen ik pas moeder werd. Jaren is het hele repertoire van kinderliedjes ergens héél ver ondergesneeuwd, maar het moment dat ik dan zelf een zoon had, kon ik weer het ene liedje na het andere zingen… met de teksten die precies toch ergens nauwkeurig opgeslagen waren. Zelfs al had ik ze al die tijd ervoor niet nodig gehad.

Ik herinner me hoe mijn moeder een paar sketchkes van Renaat Grassin, ’t Ketje’ van buiten kon opzeggen, en zo ons en Bobonne, enorm kon doen lachen. Ze was dan wel geen ‘Brusselès’, het was toch heel schoon, sappig, en we zagen het zo voor ons. En Bobonne, die nog in Brussel had gewoond en van Franstalige komaf was, lachte zo aanstekelijk. Het is deel geworden van een soort ‘gedeeld patrimonium’, een soort mondeling overgedragen erfgoed… Al zou ik het Ketje niet kunnen nadoen. Daarvoor ligt het dialect te veraf.

Dat mondeling overgedragen mentaal erfgoed, bestaat ook uit  liederen. Zoals die kinderliedjes die haast vanzelfsprekend van generatie op generatie worden overgeleverd. De meest pure vorm misschien: het wiegelied. Waarmee je zelf in slaap werd gewiegd, dat zal je als ouder misschien zelf zingen voor je kind.

Maar ook zoveel andere liederen. Er werd veel gezongen in onze familie. Mijn ouders zongen in een koor, wij zongen later ook in koren. En dus werden ook liederen als vanzelf ‘gekend’… Alta Trinita bijvoorbeeld, dat op zovele momenten werd gezongen: op huwelijken, doopsels, op allerhande verjaardagsfeesten met telkens “een andere tekst op dezelfde melodie”. Toen mijn zus en ik het op de radio hoorden, daags nadat een vriend van de familie was gestorven die het zo vaak had gezongen, leek het wel een knipoog van Hierboven. Of  “Belle qui tiens ma vie” van Arbeau. Nog zo’n klassieker. Een vriend hoorde het gisteren en stuurde me een berichtje. We kregen weer zin naar de tijd dat we vrijuit zouden kunnen zingen. 

Van mijn tijd uit het jongerenkoor, is er het lied “You are mine” (David Haas), met een prachtige tekst gebaseerd op Jesaja. We zongen het met het koor op huwelijken, vieringen, maar ook op de uitvaart van één van onze koorleden. Het is een nummer dat voor de meesten van ons nog altijd een snaar raakt. Die woorden komen terug, als een herinnering, bemoediging, op moeilijke momenten. En met dat lied, en woorden die als vanzelf nog ‘van buiten gekend’ zijn, zing ik mijn zoontje nu in slaap. Met dat, en met een nieuwgemaakt lied voor onze zoon. Want traditie blijven we schrijven, allemaal, op elk moment… En we geven door wat we koesteren…

Wat geef jij zo door? Wat is deel van jouw “mondelinge traditie” in jullie gezin? Wat ken jij “vanbuiten”? En hoe schrijf je zelf, met potlood of in vulpen, de traditie verder?