Lichtzoeker
De dagen werden donkerder. ’s morgens leek het nog nacht en om vijf uur leek de dag alweer voorbij. De duisternis spreidde zich en op één of andere manier leeft een mens van licht. Ondernemend zijn wanneer het buiten zo donker is, voelt tegennatuurlijk. Alsof we mee met de dieren een winterslaap zouden willen houden. Ergens diep wegkruipen en wachten tot het licht weer aanbreekt. Maar bij gebrek aan winterslaap, zullen we het anders moeten oplossen. De slaap uit onze ogen wrijven en nu al speuren naar licht. Licht die de hoop wekt. Licht dat ons vooruit trekt. Licht dat alles een beetje draaglijker en mooier maakt. Ik ging op zoek naar wat licht. Kijk je mee?
Dag zon door het wuivend riet,
Je lijkt wel poëzie. Een zachte aai. Een Frans woord. Een gefluister. Tederheid.
Je toont het licht doorheen jouw subtiele pluimen. Het wordt er haast nog mooier door. Je bent een droom. Ruisend klinkt je lied. Van licht, dat verder wuift. Van Licht, dat van riet tot riet wordt doorgegeven als in een zacht wiegende wals.
Wieg je mee?
Dag boom vol licht,
bo(o)mvol licht ben jij. Als een paraplu van licht waaronder het heerlijk schuilen is. Een soort oplaadpunt voor mens en dier, want de vogeltjes hebben zich hier al genesteld. Wat wil je, onder je geborgen takken, tussen de zingende bladeren, waar de zon zo magisch mooi doorschemert dat het wel een sprookje lijkt.
Er was eens …
Niet zo héél lang geleden, en ook al niet zo ver weg… een sprookje, dichterbij dan je denkt!
Dag zonneklopper,
lichtzoeker, vrolijke vent!
Door je ogen wordt onze blik gericht, zoeken we het licht op, een mooi zicht, een knap landschap. Je bent ons instrument, om anders te kijken, naar wat ons omringt.
Ik denk dat je ervan geniet, ons de wereld een tikje anders te laten zien. Door twee gaten, meer is het niet. En onze hand die je mee draait, die mee zoekt, lichtzoeker…
Zie je eens lachen. Je wordt er blij van! Ik ook…
Dag spiegelboom,
Zie ik dat goed? Hangt je noeste schors vol spiegels? Kan jij kijken uit elke hoek?
Als ik naar jou kijk, zie ik zoveel meer zichten. Vergezichten, dieptezichten, inzichten, lichtgezichten…
Je weerspiegelt het licht, geeft het door!
Zouden wij dat ook kunnen? In donkere dagen, het licht proberen weerspiegelen? Wat deugd doet, en licht brengt, reflecteren?
Dag lichtgezicht,
Zo heerlijk mooi, hoe het licht zo valt dat dit plekje een lichtgezicht wordt. Van de schaduw die danst met de zon.
Van het gras dat er zelden zo groen en mals heeft uitgezien. Van al wat groeit uit het licht, leeft van het licht, en er op z’n best uitziet in het licht…
Wij ook.
Laat ons ook zo dansen met schaduw en zon.
Dag lichtvanger,
Jij, oud blad, op dat malse gras, krult op en vangt het licht. Niet door iets heel speciaal. Maar gewoon door blad te zijn, ook in de herfst van je leven. Open, ontvankelijk. Haast zonder het te beseffen (of is het net de kunst je zo open te leggen?), vang je het licht waar je van leeft.
Zouden wij dat ook niet kunnen? Het licht zo ont-vangen? In elk seizoen in ons leven? Zo levend-gewoon?
Dag morgenlicht,
Al is het ijzig koud, de duisternis vroeger en de dagen korter… wat een geschenk om door het raam dit licht te mogen zien. Geen stralende zon, maar haast een schilderij van aquarel. In zachte in elkaar overlopende kleuren, zo zacht als om de kou wat te dempen. Als om wat hard is, te polijsten. Als om ons stilletjes uit het verlangen naar een winterslaap te wekken met een zicht dat ons warm maakt vanbinnen.
Dag morgenlicht. Wat ben je mooi… !
Dag ijslicht,
Zo koud is het, dat het raam vol sterretjes staat. En toch, met het zachte morgenlicht, wordt dit teken van koude als een gedicht. Met woorden, met zachte klinkers en doffe medeklinkers. Met losse letters die alle kanten opgaan. Met onontgonnen beginsels, met beloften die fladderen, met de eerste letter van nog onuitgesproken gebeden…
Ze dwarrelen als sneeuwvlokjes over mijn raam en mijn gedachten. Licht als sneeuw. heel licht…
Dag licht door de barst,
Zoals Leonard Cohen het bezingt:
“There’s a crack in everything, that’s how the light gets in.”
Ook door de barst van mijn lievelingsbeker, die ik van mijn gezin kreeg. Na vele jaren, kwam de eerste kleine barst, maar ik bleef ervan drinken, zelfs al werd het geklieder. En nu kwam jij, een stevige barst, van beneden tot onder. En toch, toch blijf ik je schoonheid zien. Zie nu eens, hoe dat licht van buitenaf door je barst naar binnen komt? Zou dat ook bij ons zo zijn? Licht dat door barsten en kieren, ook in onze gebrokenheid, zich een weg naar binnen zoekt?
Dag aangestoken lichtje,
Gekregen licht, van een vriendin. In een kaars, door haar gemaakt. Nu de ochtenden zo donker zijn, ontbijten we in het schijnsel van een lichtje. En als we aan iemand bijzonder denken, ontsteken we opnieuw het lichtje. Ik denk dat je veel collega-lichtjes hebt, die in donkerte aangestoken worden. Lichtjes in tijden van eenzaamheid, van verlies, van beproeving, van examens, van gemis, van verbondenheid, van gezelligheid, van dankbaarheid, voor wie het nodig heeft… wie niet?
Ontsteek jij ook een lichtje?
Dag maanlicht,
Als het volle maan is, dan turen we met z’n allen door het raam. Op zoek naar dat schijfje maan, dat harder dan ooit schijnt en zich zo magisch toont tussen bomen en gebouwen heen. Waarbij het kind in ons blij uitroept dat we je gevonden hebben, je licht een gezicht krijgt, en we je willen ‘vangen’ in beeld, zelfs al is dat beeld niet zo scherp…
Maakt niet uit: een evocatie is genoeg. Een herinnering, aan jouw stralende licht-gezicht, midden in de donkerste nacht. Een herinnering dat het diepste donker niet volkomen donker is. Een herinnering dat je binnenkort weer terugkomt, in al je volheid…
Dag licht dat speelt,
Niet alleen met onze blik of een blad of een boom… maar zelfs doorheen het hard en koud geworden ijs! Bevroren ballonnen worden uitgepakt, en erin verschijnen magische ijskerstballen. We houden ze onder je spelende licht, en kijken vol verwondering… Zie, een gang! Een hol! Een grot! Belletjes! Bubbels!
Dat was ijskoud en hard is, wordt verwarmd in de handen van m’n zoon. Er wordt mee gespeeld. En jij, licht, jij speelt mee!
Dag kerstboomlicht,
Het eerste licht, dat we in de donkere dagen, bewust aansteken. We halen de kerstboom uit de kelder, hangen lichtslingers op, en het hele huis baadt al wat in kerstsfeer. Als we dan toch geen winterslaap kunnen houden, dan fonkelt en schittert dit ons wakker. Dan doet het ons dromen en verlangen. Dan maakt het ons huis een thuis.
In het donker is de boom nog mooier. De lichtjes glimmen, en alles wat erin hangt krijgt een eigen gloed.
Een gloed van goedheid, van vertrouwen, van geborgenheid, van familie, van thuis…
Dag licht uit de stal,
Uit het tuinhuis van de buren, om eerlijk te zijn. Maar het lijkt toch op een stal.
Midden in de nacht, de deur die open staat. Het hout van binnen en buiten. Het licht dat naar binnen wenkt. Uitnodigend, ook al is het midden in de nacht, staat de staldeur open.
Maakt ze ons tot genodigden. Zoek ik m’n potje mirre. Of zou ik aaien over de vacht van m’n schaap. Zou ik voetje voor voetje door de donkerte stappen, het licht volgend. Zie ik de deur uitnodigend open staan, en ga ik naar binnen. Daar waar het Licht gebeurt. Daar waar het Licht wenkt. Daar waar het Licht wekt.
Kerstmis…