Kathedraal

In de schaduw die over deze dagen ligt, zochten een vriendin en ik samen de zon op. De zon buiten, waar we ons aan verwarmden. En de zon binnen, die donkere dagen lichter maakt. We gingen de Sint Romboutskathedraal binnen, en wandelden onder de gewelven vol van generaties gebeden, in het Licht dat door de eeuwenoude glasramen naar binnen scheen, langs de beelden die ons meer dan anders aangrepen, en in de zijkapel die ons uitnodigde om te bidden. Kijk je mee?

Dag eenzame Gekruisigde,

Hier sta Je, of beter, hang Je dan, uittorenend op dit witte schilderij, van een zekere F. Eyskens. Ik zie de sneeuw haast liggen. Ik voel de koude. Ik proef de eenzaamheid. Je bent niet alleen een schilderij. Je wordt haast één met de ruwe zuil erachter Je. Ik herken Je in de ‘gekruisigden’ in Oekraïne, die in de sneeuw, zelfs van de sneeuw moeten leven. Of ik herken hen in Jou. De eenzaamheid. Het desolate, als in een oorlogslandschap. Er is haast niets meer. En daar hang je dan. Onschuldig, te lijden.

Ik moet denken aan de foto van een oude man in Oekraïne (die je hier kan zien). Op het moment dat zijn stad werd aangevallen, en mensen in wachtrijen aan banken en winkels stonden, stond die man buiten, desolaat, op straat. Voor hem stond een gigantisch kruis. Hij omarmde het. Hij wou Jezus handen en voeten op de grond zijn.  

Eenzame Gekruisigde, waar zien we Je vandaag? Omarmen wij Je ook?

 

Detail van de Marteling van Sint Joris, Michiel Coxcie, 1588

Dag dappere martelaar,

Gruwelijk is het tafereel. Al staat de engel al klaar met je aureooltje. Al zijn we misschien al wat van dat soort taferelen gewoon, in het “genre” van de heiligen en hun martelaarschap. Wat komt dat nu toch weer binnen. Iemand die, net als die Gekruisigde, onschuldig lijdt. Die onrecht wordt aangedaan, die met opzet wordt vermoord. We willen eigenlijk wegkijken. Dit is te erg. Te gruwelijk. 

Wat heb je toch een moed gehad. Wat hebben die volgelingen van Jezus toch allemaal een moed gehad. Na zijn dood, met gevaar voor eigen leven, toch Zijn boodschap te verkondigen. Toch niet kunnen zwijgen. Iets, of beter, iemand was hen liever dan hun leven. Ik zie niet enkel gruwel vandaag. Ik zie moed.

Ik denk aan de Oekraïense vrouw die zonnebloemzaden aan een Russische soldaat geeft. Aan burgers die ongewapend tanks tegenhouden. Aan Russische burgers die, met gevaar om opgepakt en opgesloten te worden, toch nog op straat komen. Aan de journalisten die toch het gevaar opzoeken om eerlijk nieuws te kunnen brengen. Wat een moed! Ik betwijfel of ik het zou kunnen…

En toch geeft die moed, ondanks de gruwel, hoop. Jou ook?

 

Dag gewelven vol gebeden,

Ergens is het een troost hier te zijn. Alsof de wereld hier even stilstaat, terwijl hij buiten deze muren verder raast. Alsof het nu hier even de eeuwigheid raakt. Alsof de wolk van gebeden hier nog hangt, van generaties en generaties… Doorheen oorlogen, pandemieën, ellende, persoonlijk en als volk, als wereldburgers… hier werd gebeden, hier werd gesmeekt, hier werd begraven, hier werd gehoopt, hier werd geklaagd, hier werd geprezen, hier gebeurde wat… wat verder gaat.   Alsof het dat ook is, dat de sterren op de gewelven vertellen. Dat hier wat verder gaat. Niet alleen in de generaties van vroeger, van nu en van morgen. Maar ook dat, als het leven hier eindigt, ons leven in God verder gaat. Dat verbondenheid eeuwig is. Dat de dood niet het laatste woord heeft. Ik kijk op naar de gewelven die de hemel willen raken. 

Ze spreken van het paradijs, dichtbij, zelfs in ellende. 

Dag mede-lijdende,

Damiaan. We zijn je gaan zien als een figuur. Een bekende Belg. Een zalige op een beduimeld prentje. Uit een andere tijd. En toch, staan hier misschien, precies in diepe ellende, nieuwe mensen op, die net als jou, niet anders kunnen… dan mee te lijden met wie lijdt. Dan baby’s te koesteren in warme armen in koude kelders. Dan achtergebleven dieren te blijven verzorgen. Dan toch te gaan vechten, gewonden te verzorgen, materiaal te brengen, mensen te helpen vluchten. Misschien worden we gewekt in ons mede-lijden door ons mede-mens zijn. En staan er, zonder heroïsme, zonder prentjes en titels, heel eenvoudig gewone mensen op die buitengewone dingen doen. Omdat ze “niet anders kunnen”. Omdat mens zijn, mede-mens zijn is.

stenen beelden uit de 14de eeuw uit de koorgang van de Sint Romboutskathedraal

Dag schoonheid die niet kapot te krijgen is,

Jullie zijn zo oud, vernield haast, verweerd en toch… toch gaat er een schoonheid van jullie uit die niet vergankelijk is. Toch ontvouwt zich zelfs een onverwachte schoonheid, als een haast abstract schilderij, als een droom, daar in dat wat verweerd en vernield lijkt.

Wat een sterk beeld. Jullie die de tand des tijds doorstaan. Die wat dan ook doorstaan. Er zijn dingen die niet klein te krijgen zijn. Hoop, geloof, liefde, verbondenheid, schoonheid, weerbaarheid, geestkracht, medemenselijkheid. Ook in kwetsbaarheid, ook in gebrokenheid, ook in vergankelijkheid. Ze blijven. 

Jullie zijn een teken van hoop voor dat wat niet kapot te krijgen is. Ook niet met wapens…

Dag huilende moeder,

Je staat er wat bij in een waas. Jouw ogen vol tranen. Mijn blik ook. Niet helemaal scherp, maar zacht, moederlijk. Met een moederhart dat lijdt als één van haar kinderen lijdt. 

Vaak sta je zo statig afgebeeld. In een smetteloos witte jurk, of een blauwe. Met een perfect gedrapeerde doek om je hoofd. Met een beate blik. Haast onverstoorbaar. Maar hier… hier leef je. Hier blaast de wind en het leven en het lijden door je heen. Hier toont je gezicht de uitdrukking van verdriet, van betrokkenheid, van medelijden. Hier wappert je kleed, hier plakt een natte traan op je gezicht. Hier kijk je ons aan. 

Jouw moederhart brak onder het kruis. Ik denk dat het al vele malen is gebroken, net als dat van vele moeders nu. We kijken terug.

Dag lijdende Heer,

Wist Je hier al wat er komen zou? Wellicht. Je handen aaneen gebonden. Je hoofd gepijnigd door de doornenkroon. Bespot. Geslagen. Bebloed. Wat is dat hard…

Maar wat me pas echt raakt, is de man. De oudere man die hier, met z’n mondmasker aan, en ogen vol tranen, zijn hand op jouw gevouwen handen houdt. Ik sta wat verder en zie zelfs niet, waar hij ophoudt en Jij begint. Eén. In lijden. In hoop. In gebed. In smeekbede.

Het geloof van die man. Het gebed zo intens. Het raakt…

Zullen wij, kunnen wij, willen wij ook zo bidden? Voorbij de standaardzinnen, de veilige  “wij bidden U verhoor ons Heer”, de netjes weg geparkeerde mensen voor wie we eens even gaan bidden. Maar een bidden met heel ons wezen. Met een urgentie. Met groot geloof. Grijpen wij Je ook bij de arm?

Dag Jij die ons draagt, 

Een paar dagen eerder, voelde ik in gebed hoe ik Je de wereld wil brengen. Ik kniel neer met die kleine wereld in m’n handen, en nog voor de wereld de grond raakt, neem Jij hem vast. Vol Liefde. Vol mededogen. Vol zorg. Het is een beeld dat nazindert… een beeld van geborgenheid en bescherming.

Ik wandel de kathedraal binnen, en daar sta Je. Het éérste beeld dat ik zie. Vlak boven me. Jij die de wereld draagt. Niet als een zak boodschappen, maar aan je hart. Met liefde. Jij die dan ook nog eens die wereld zegent. Die oprecht al het goede wil geven. Onvoorstelbaar. 

Ik kijk terug. Ik wandel een eindje verder maar kijk steeds weer terug. Je beeld blijft aan me plakken. Ontroerd blijf ik stilstaan bij zoveel liefde. Voor de hele wereld. Deze wereld. 

Ik denk weer aan wat Etty Hillesum ooit schreef, dat men niet in iemands klauwen kan vallen als we in Jouw armen zijn…