geschorst

De zon wenkt en we gaan op pad langs de bomen in het park. We lopen over boomstammen, staan verbijsterd over afgeknaagde exemplaren (wie zou het zijn?), en kijken aandachtig naar al die prachtige ‘jasjes’. Nog los van welke soort boom, hoe groot of klein, welk soort blad, vol bloesem of niet, lijkt hun schors, als een gezicht, ons wat te vertellen… 

Dag stokoud en piepjong,

Als we met drie rondom je heen staan, ja, dan kunnen we je omarmen. Stokoud ben je. Wat moet je daar al veel gezien hebben! Dieren en mensen, oude en nieuwe vrienden, verandering en rust, … We staan stil bij je gezegende ouderdom, en merken tegelijk dat je nog zo vol van leven zit. Dat er ook onderaan, piepjonge takken uit je knallen. Dat de lente uit haar voegen barst in jouw oude schors.

Heb jij ook al scheuten van iets nieuws gezien, in wat oud is?

Dag doolhof,

Landkaart, schatkaart, verdwaalde route… Kunstwerk, houtwormwoning, geheime taal van een ver oud volk… Boompoëzie, lieve letters, dierendansvloer, spoor… Litteken, kompas, symbool, drukwerk, keverrestaurant, … Wat of wie ben je? Wat zou je kunnen zijn? Hoeveel namen heb je? Hoeveel schuilt er in jou? Zien we enkel wat we denken te weten? Kunnen we ons laten verrassen? Verdwalen in je gangen, in je mysterie?

Wie of wat denk jij dat ik ben?

Dag paddenstoelenpretpark,

Misschien eerder een zwam. Of  “fungi”, ik heb geen idee. Je lijkt alsof iemand je met piepschuim heeft bewerkt. Een bouwvakker die na de uren de spuitbus even heeft leeggespoten. Een overschotje zwart, en een overschotje wit. Een gekke boomschorswerf. En tegelijk ben je natuur, met al dat gekke paddestoelige leven op jou. Tussen zwart en wit, tussen kunstmatig en natuurlijk, tussen wat je bent en wat wij van je maken. Ik denk dat  fungi een heerlijk feestje bouwen op je rug!

Heb jij al dingen gezien, die onnatuurlijk lijken en toch natuurlijk zijn, of omgekeerd? 

 

Dag ontroering,

Dat ene takje, dat ene blad. Ik moet denken aan dat gedicht van “jonge sla”, van Rutger Kopland. Sta je daar, hang je daar, ontwapenend als jonge sla. Nog vol van verwachting, van belofte. Tegen de boom die neergeveld, afgekliefd, bloot op de grond ligt. 

En toch spreekt, zowel uit je frisse groen, als de ontblote bast, zoveel schoonheid. Iets kwetsbaar. Authentiek. Puur. Iets troostend ook. Je aanblik als geschenk.

Welk beeld, onderweg, heeft jou ontroerd?

Dag boom van een ventje,

Restant van een workshop vermoed ik. Dat moet gekieteld hebben? Vrolijke kinderhandjes op je buik. Hompen klei tegen je aangedrukt. Vakkundig gekneed en geplakt tot je er iemand nieuw bijkreeg. Een kleine Adam, hier, uit klei gemaakt. Je bent kunst geworden. Je bent canvas geworden. Je bent vriend geworden. Van Adam en van de kleine kinderhanden die Adam hebben gemaakt. En van de begeleider die hen met handjes vol naar de boom deed vliegen. Je zal wel blij geweest zijn. Dat jij het was, die Adam mocht herbergen. Dat je geliefkoosd werd. 

Adam had er nog beter uitgezien. Ik wed dat er noten en steentjes in z’n buikje zaten, dat hij haren had, misschien wel van je bladeren. En een mond, van één van je twijgjes. 

Zullen we nog meer Adams maken? En Eva’s? Met hompen klei de wereld kietelen en nog mooier maken? Jij bent een inspirerend begin. Dank je, onbekende maker. Je verbeeldingskracht kriebelt!

Dag beverkrachtboom,

Eerst zagen we je collega’s, vol metalen hekjes rond. En dan een paar, net als jou, waar iemand een tandje heeft bijgestoken. Dacht een uit de kluiten gewassen konijn, dat je een grote wortel was? Had er iemand grote honger? Ik geef het toe, zonder het duidingsplaatje een eindje verderop had ik het niet geweten: Bevers! Ja écht, hoe bijzonder is dat! Hier vlak bij, wonen bevers. 

Doet het pijn als ze zo knagen? Zie je ze komen? Is het een familie? Of een paar sterke bevermannen die ergens hun tanden willen inzetten? Denk je “oh nee, daar zijn ze weer!” of ben je blij met jouw unieke gezelschap! Welke boom kan dat zeggen: Afgeknaagd door een bever! Nog niet helemaal. Dat niet. Misschien hebben een paar vrouwtjes gezegd “Jongens, zo is het wel genoeg. Ons nestje is klaar. Laat die boom nu maar met rust!” “Of je tanden zijn sterk genoeg, Boris, je moet niets meer bewijzen!” of “Zouden we niet beter deze boom nemen? of die? of die?” Ik zie ze al bezig, die bevers. En ik zou stiekem eens mee willen kijken en luisteren. Wat er in hen omgaat, maar ook in jou. En als het pijn doet, dan bind ik een grote sjaal om je heen. 

Rond wie of wat zou jij graag een sjaal wikkelen?

 

Dag vacht,

Zachte vacht. In zachte warme kleuren. Je lijkt wel de vacht van een dier,  ergens in de savanne, dat zich door een knappe schutkleur en slim patroon meesterlijk kan verstoppen en ongezien z’n prooi kan besluipen. 

Dag luipaard-boom. Met je luipaard vacht. en je luipaardkracht. Je staat hier een beetje achterin. Je stelt je bescheiden op. Niet te opvallend. Geen luide “hier ben ik”, en toch ben je er. Stil. Aanwezig. Zacht. 

Wat doe jij met je schutkleuren? Speel je het sluw? Kijk je de kat uit de boom? Hou je je op de achtergrond, zodat kriebelgrage kindervingers, snoeiharde tuinwerkgereedschap, of sterke bevertanden je niet zouden vinden? Of wil je net daar waar je bent, gezocht en gevonden worden? Gestreeld over je zachte vacht?

Ik kan het niet laten. En aai je  door je camouflage heen. 

Zet jij soms je schutkleuren in?

Dag harmonie,

Zo ziet het eruit. Mooie tak klimop, over je prachtige schors, in een dreef vol bomen die plechtig de lente inluiden. Bomen aan de ene kant; bomen aan de andere. Het groen van je bladeren, terug in het groen van de klimop, en je fragmenten groen geworden schors. Zelfs het blauw van de lucht werkt mee. Alles ziet er zo vredig uit.

Of niet? Is de klimop een indringer? Teert hij op je voedsel? Lijkt het zo niet, maar wil hij je overwoekeren? Ben je die bergen kiezelstenen die er al maanden onherbergzaam bijliggen, beu? Heeft zich op de ruïnes een nieuw pad getekend, maar verlang je naar het oude? Of naar een fonkelnieuw?

Is het eigenlijk wel zo lente voor jou? Misschien mag ik dat niet zo aannemen, ook al zie je er goed uit. Misschien zal ik het je vragen… 

Wat zag jij onlangs, wat er op het tweede zicht anders uitzag?

Dag kogelgaten,

Roestige gaten, het lijken wel kogelgaten, in die verweerde schors van jou. Schaduw hangt over je. Ik moet denken aan de schaduw van Jezus met z’n doornenkroon. En de discussie tussen een paar kinderen of het dan wel de doornenkroon was, of die nagels, of het gekruisigd opgehangen zijn dat Jezus dood veroorzaakte. De meningen waren verdeeld. Dood of niet, jij staat hier nog. Maar met een bast die spreekt van lijden. Met gaten die lijken op die van een nagel. Hoe zou dat zijn, het hout van de boom, die op een dag Jezus kruis geworden is? Die in z’n hout, Zijn wonden voelde? Hoe is het met jouw wonden, hier? In de schaduw, met de roest?

Het lijkt hier een beetje vrijdag aan dit stukje boom. Het maakt indruk.

Waar zag jij laatst Goede Vrijdag?

Dag zon door de boom,

Ben jij het? Echt? Diezelfde boom, met diezelfde gaten? Waar nu de zon zo prachtig doorschijnt? Ben jij het, echt, die niet kreunt of smacht of overleeft, maar zich vertakt, hier aan de oever van het water? En in wiens takken mijn zoon zo heerlijk klimt? Ben jij het echt, die je uitstrekt, die wenkt, die draagt, die uitnodigt, die vooruit trekt? 

Ben jij het echt, in een ander Licht? 

Wat zag jij zo, in een ander Licht?