Generaties. In een tijd waarin het individu centraal staat, we misschien minder samenleven met verschillende generaties onder één dak, zijn we die gevoeligheid misschien een beetje kwijtgespeeld. Maar we maken er deel van uit. We zijn deel van een groter geheel. We zouden niet zijn wie we zijn, als het niet was zonder al die generaties voor ons. En wie weet, worden we ons daar, met het ouder worden, een beetje meer van bewust.
Als ik op een begrafenis de familie terug zag, kwam er het besef: ik behoor niet meer tot de generatie van de tieners, we zijn één opgeschoven… in de generatie van de mama’s. En onze ouders, die nog altijd zoon en dochter waren van de ‘oermoeder’ van onze familie, zijn nu mee een generatie opgeschoven. Alles beweegt, maar eindigt niet. Alles kabbelt voort, stroomt door, van generatie op generatie.
De woordspelingen, bepaalde manieren van doen en omgaan, en uiteraard de fysieke trekken. Mijn grootmoeder langs vaders kant heb ik nooit gekend, maar ik draag haar trekken in m’n gezicht. Tijdens een zoom meeting met familie in India is er een vertrouwdheid met neven en nichten die ik nooit eerder zag: ze lijken op mijn schoonvader. Daar zit het jongste kind te wiebelen op de schoot van een vrouw die de laatste keer als ik ze zag nog zelf een kind was. Daar wuift de oma van 104 jaar door het scherm ons tegemoet. Daar zwaaien we, want ook zonder woorden weten en zien we, we zijn familie.
Bompa, Hendrik Diddens, schreef een gedicht over generaties. Het heet “De zoon” en komt uit de dichtbundel Kleine keuze uit 1954.