Eetbare gelukjes
Wat is er hier in de keuken, zoveel lekkers en moois om te zien. Kleine stukjes eetbaar geluk. Ik zou hier de weg van de taarten en koekjes op kunnen gaan, maar alleen al het fruit en de groenten vertellen zoveel moois. Kijk je mee?
Dag ‘snoskommer’,
Of noem ik je bij je echte naam? ‘Bitter gourd’, een tropische groente, tsjokvol vitaminen, maar ook heel erg bitter. Het soort groente dat we hier ‘opleuken’ met zoete worteltjes en veel verse kokos.
Als ik je zie, zo stekelig en gek, een tikje angstaanjagend en ook qua smaak niet meteen een ‘go to’, denk ik aan ‘snoskommers’ die de grote vriendelijke reus at in Roald Dahl’s fantastische wereld. Misschien ben je het stiekem, vermomd als ‘bitter gourd’?
Dag citroenen met het steeltje nog aan,
Oh wat zien jullie er geweldig uit! Sappig, zo citroen -geel dat ik er blij van word, en met de unieke vreugde die een steeltje-aan-de-vrucht erbij geeft. Het idee dat jullie niet zomaar van de supermarkt komen, maar nog pas zijn geplukt, met z’n allen, van een prachtige oude boom in het zonnige Spanje. Wie weet door een oude man, Manuel genaamd, met een witte borstelige snor, en diepe groeven in zijn hardwerkende handen. Dat Manuel jullie in z’n handen heeft genomen, aangekeken, en glom van trots. Wie weet sprak hij jullie nog een woordje toe “Goed gegroeid jongens. Jullie zien er prachtig uit! Goeie reis verder”… Een steeltje aan een vrucht, vertelt toch altijd iets van een reis…
Heb jij ook een steeltje?
Dag stokoude knol,
Jij komt uit een ver land, diep onder de grond. Jaren en jaren hebben mensen moeten wachten, tot je groot genoeg was, om geoogst te worden. Misschien verjaar je een beetje trager? Maar traag gegroeid, werd je echt gekoesterd. Hier ben je dan. Als een bijzondere fles wijn. Na jaren…
Je smaakt een beetje als aardappel. Maar zeg nooit aardappel tegen zo een gekoesterde, traag groeiende, stokoude knol. Jaren om geoogst te worden, dat eet je met respect…
En soms, soms vond iemand je ‘als verrassing’, zo van ‘kijk wat hieronder al die jaren bleek te groeien’. Heb jij zo al per toeval ontdekt dat er jarenlang iets traag maar kostbaar groeide?
Dag zoete mandarijn,
We doen je jasje uit. Voorzichtig. We maken je vrij, en verdelen je in kleine partjes. We smullen en smullen, en willen nog. Want “eentje is geentje” wat mandarijnen betreft.
Mijn zoontje wil je jasje uitdoen. Je schilt zo lekker. Je paste zo prachtig in je verpakking.
Het huis geurt weer naar Sinterklaas. Of naar studententijd. de ene na de andere, de ene na de andere…
Ik krijg maar niet genoeg van jou.
Dag glimmende ui,
Oh wat kan ik me verliezen in je prachtige diep purperen kleur. Het purper van fluwelen gordijnen, van koninklijke mantels, van romantische jurken op een balkon in de maneschijn… Niet te paars, niet de roos, de perfecte tint. Weet jij het ook?
Glim je daarom van trots?
Of zie ik in jou weerspiegeling? Zie je mij? Zoals ik jou?
Dag serene venkel,
Als in elkaar gevouwen handen, helder wit, lekker fris, met groene vingers, samen.
Zijn jullie aan het bidden? Of aan het dansen misschien? Of geven jullie elkaar gewoon een venkelige knuffel?
Oh ik ruik de zomer al…
Zullen we dan ook terug mogen knuffelen?
Dag lievelingsgroentjes,
de beste, de fijnste, de delicate aspergetopjes. Een bundeltje smaak. Een bosje fris groen, met een hint van purper.
Nee jullie zijn niet het soort waar je als een taaie stok op bijten moet. Jullie zijn een frisse bende, die lekker weg hapt.
Krokant naast elkaar, knisperend in de pan. Een tikje zout, een draai peper.
Ik knisper mee…
Dag mijn hartjes,
Liefelijke artisjokken, het beste, het heerlijkste, van binnen.
Laag na laag wordt je gepeld, schubje na schubje. Tot we daar zijn, aan jullie hartjes.
Van buiten stevig beschermd, van binnen o zo teder en zacht…
Waar heb jij zachtheid ontmoet?
Onder welke schubben?
Dag schilderij waardig fruit,
Ze zijn het allemaal, schilderijwaardig. Een blozende appel, de kleuren van een mango, de citroen met steeltje aan, de rijkelijke druiven… maar jij, granaatappel, komt toch écht recht uit een Renaissance stilleven op mijn bord gekropen. Uit een rijk tafereel, naast een wilde fazant, hortensia’s in een hoge vaas, een tros sappige druiven, en een fluwelen doek gedrapeerd op de tafel.
Daar, rechts midden, met het licht op je gezicht, sta je, schilderijwaardig te wezen. Tijdloos. Kunstig. Klaar.
Dag ingepakte schat,
Nee, eerlijk waar, geen groente of fruit. Maar zeg wat zie je er veelbelovend uit? Met touw, handgemaakt, dat nog ruikt naar het land vanwaar het kwam. Omwikkeld in bananenbladeren die spreken van je verre thuis. Heel voorzichtig doen we je open. Als een schat.
Het touw ligt opgerold naast je. De bananenbladeren ruiken nog naar India. En binnenin glimmen twee perfecte halve bolletjes palmsuiker.
Nu eindig ik toch met suiker… Maar gezonde, in een bananenblad. Telt dat niet een beetje als fruit?