De boom in
Ik heb altijd al gehouden van in bomen klimmen. Mijn ouders hadden een bosje in de tuin. Niet met hoge oude bomen, maar wel met een aantal die nét goed stonden (een beetje scheef, met perfecte tak-laddertjes) om heerlijk in te klimmen. De eerste boom van het zelfgemaakte klimparcours stond in een kuil. Het was een bijzondere plek, want vandaaruit had je een zicht op de velden achter hun huis. En vandaaruit heb ik ooit, als een echt magisch moment, samen met een vriendin een vos zien langskomen. Zo dicht dat we zijn staart haast konden aanraken. Dat hebben we niet gedaan. En hij bleek de kippen van de buren te hebben aangeraakt. Maar daar begon het dus: de liefde voor klimmen. Vertrekkende aan de plek waar magie begon. Klimmend op een door de storm wat neergebogen stam, voetje voor voetje. Om dan Tarzan-gewijs van de ene boom naar de andere te slingeren. Het waren er zeven. Zeven bomen die onze perfecte klimroute vormden, helemaal uit zichzelf. Geen touw, geen noppen, en geen extra veiligheid (bedenk ik me nu, zelf moeder zijnde). Maar we hadden er alle vertrouwen in. De bomen waren niet hoog. De bladeren op de grond waren zacht. En wij lenig. (toen toch)
Ik herinner me nog zo, toen er een keurige klasgenote, net als Aagje in Pluk van de Petteflet, de boom in ging. Ze mocht eigenlijk haar kleren niet vuil maken. Mocht misschien zelfs niet de tuin in. Maar met wat overtuigingskracht (een klimroute kan je niet alle dagen meemaken), klom ze de boom in. Ze zwierde mee (of eerder, probeerde voorzichtig voetje voor voetje te volgen). Tot aan boom nummer 6. Om van boom 6 tot boom 7 te geraken was er een soort van ballet-achtige grand écart nodig. Mijn zus en ik, wij waren dat gewoon en -fwoep- met een zwier stonden we in de volgende boom. Maar het klasgenootje durfde niet. Nochtans iemand mét balletervaring. Maar niet in bossen… en al zeker niet in bomen. Ze sloeg alarm, en durfde de boom niet meer uit. Daarop werd er een grote ladder uit de garage gehaald, en werd ze “gered”. Of zij nu overstuur was, of of het eerder haar ouders waren, ik weet het niet. Maar ze is nooit meer mogen komen spelen…
Nu ben ik zelf moeder, en heb de klimdrang doorgegeven. Niet op grote hoogtes, niet aan kabelbanen en met helmen op, niet op daarvoor voorziene klimmuren. Maar gewoon daar waar de natuur ons uitnodigt. En eerlijk gezegd: klimdrang, dat zit toch in elk kind? Om liever op een verhoogje dan erlangs te lopen. Om liever van de ene steen naar de andere te springen, dan te wandelen. En deze boom in het park, die vraagt er gewoon zelf om! Zo uitnodigend laag en dik hangen zijn takken. Als vraagt hij zélf: klim op mij, maak hier plezier, maak dit een plek van ontmoeting!
Zo ging ik eens wandelen met een vriendin in het park. Mijn man en zoon zochten naar ons maar ze vonden ons nergens. Wij? Oh wij zaten naast elkaar op de dikke tak, met bungelende benen (dat is zo leuk aan klimmen! dat bungelen van die benen!) Als groot uitgevallen kinderen, spendeerden we een hele tijd babbelend in de boom. Zwierend met de benen. Terwijl, zo bleek dus, mijn man en zoon zich een ongeluk zochten…
Mijn zoon en zijn vrienden, die kunnen geregeld “de boom in”! Ze hangen daar net zo te bungelen met hun benen. Ze balanceren met gestrekte armen of doen het poep-schuif manoeuvre. Ze spelen spelletjes als “de grond is lava”, en wie op een tak staat, is veilig. En jong of iets minder jong: meedoen is de boodschap. Ik heb ondertussen mijn favoriete “boom-zetel”, gezeten op één tak met nog een extra dikke tak die m’n rug ondersteunt. En soms, dan vieren we in de boom.
Zoals met nieuwjaar. Die eerste dag van het jaar, na al het gefeest, dan trekken wij het park in. We gaan er “joggers spotten”, zoals een ander vogels spot. Want op 1 januari wemelt het van de joggers in het park. Boordevol goede voornemens, in al dan niet gloednieuwe trainingspakjes. Daar kijken we naar, en die tellen we, met onze bungelende benen. “Nog ene! Kijk daar, nog twee! Dat zijn er al… 25!” En om nieuwjaar extra feestelijk in te zetten, verorberden we een lekker drankje in de boom, en ferrero rochers. Als eekhoorns met bijzondere gouden noten…
Toen ik het boek verslond van Barbara Rottiers over Astrid Lindgren (en dat was niet moeilijk want ik ben een grote Astrid Lindgren-fan, en de heerlijke, humoristische, fantasierijke, prenten-vertelstijl van Barbara Rottiers zijn “right up my alley”), toen kwam ik daar toch niet een klimmende Astrid Lindgren tegen zeker? Astrid was een schrijfster die niet alleen in haar boeken, maar ook in haar persoonlijk leven, altijd haar innerlijk kind heeft bewaard. Ze klom op daken, ze klom naar het schijnt ook op rijdende trams. Ik vermoed dat de overeenkomst met Pipi Langkous, niet op louter toeval berust. En ook haar andere personages kunnen geregeld de boom in. Naar het schijnt kroop ze zelf op de 80ste verjaardag van haar vriendin Elsa te vieren, de boom in. Iets waar journalisten van smulden. Ze riep terug “Er staat nergens in de wet van Mozes dat oude vrouwen niet in bomen mogen klimmen.” Dus klommen ze lustig verder.
Binnenkort was het mijn beurt om te verjaren. Wat als ik op mijn verjaardag ook nog eens het kind in mij los zou laten? Want oud worden is één zaak, maar zo oud worden als Astrid, klimmend in bomen, met een eindeloze verbeelding en pretlichtjes in de ogen dàt is wat anders. Ja, zo zou ik ook oud willen worden!
Dus op m’n verjaardag, vroeg ik een vriendin die ik al ken sinds ik kleuter was. Waar ik al zoveel lief en leed mee heb gedeeld, maar ook bomen mee heb beklommen, kampen mee heb gebouwd en riviertjes mee ben doorgewaad. Samen met m’n zoon gingen we Astrid Lindgren gewijs ons innerlijk kind nog eens loslaten. En de dikke oude boom, die door de storm omgewaaid lag, midden in een open plek in het bos… die had er zelf om gevraagd…