God,
Wat was dat heerlijk,
Die zomer zo vol genade,
In duizend kleine ogenblikken
De krab die aan de mossel knabbelt,
En een aaitje krijgt van m’n zoon,
Over een lange brug, de zee overrijden
Het droge visje uit het net bevrijden en koesteren,
Twee vrienden die de tijd van hun leven hebben,
Kamperen in de tuin,
Uren rijden zonder iemand te zien,
Lachen om omschrijving die de realiteit wat rooskleuriger voorstelde,
Oogcontact maken met vissen in het oceanarium,
De uitgedroogde komkommerplant, toch weer tot leven zien komen,
De kippen die op ons toe fladderen en een welkomst-ei leggen,
Spelen en plonsen en aan niets anders denken,
Feestvlaggetjes en een huis dat zich vult met gezelligheid,
De kleur en smaak van verse rode bieten uit de tuin,
Met de auto de boot op,
Bramen plukken, langs het paadje naar de zee,
Een hert voorbij zien rennen,
Samen duiken in verhalen,
Meezingen met de liedjes onderweg,
Lachen om gekke woorden,
Na eindeloze trappen, een krijtrots zien,
Drie schelpenstukjes koesteren in mijn jaszak,
Dank U voor al dat wonderlijke
Waarop U er bent en komt en blijft
En meereist,
Deze zomer,
En élk ander seizoen.
Maak ons ontvankelijk, om steeds weer,
Die duizend kleine dingen te zien
En er dankbaar voor te zijn
Amen