surrealisme
in de stad
Soms hoef je absurditeit niet ver te zoeken… Zelfs als Hugo Matthysen en Bart Peeters slapen, René Margritte net uit het land is, en Dali verhinderd… Als ik de stad inwandel, bots ik soms vanzelf op dingen die me even doen fronsen, lachen, verwonderen. Een surrealistische expo in eigen stad. Kijk je mee?
Dag trap die verder gaat,
Wat vreemd! Je stopt niet. Je gaat altijd nog een beetje verder. Het water in. Daar waar we eigenlijk niet kunnen gaan.
Misschien ben je een watervogeltrap! Dat zou kunnen… Of een watersportliefhebbertrap. Maar misschien ook gewoon een filosofische trap, die wou tonen: ik stop niet hier, ik… ik ga verder. Ik ga dieper. Ja, er is een grens. Maar het is aan jou. Met natte voeten kan ook?
Ik moet denken aan je broertje, een andere filosofische trap die, in een oud gebouw in Leuven, de lucht ingaat. Zonder een plek om uit te stappen. Een engelentrap misschien?
Wat leuk, kleine filosoof! Waarom hoeven we ook van A naar B. Misschien gaan we van A naar Oneindig…
Heb jij al iets of iemand ontmoet, die verder gaat dan waar we normaal halt houden?
Dag “ceci n’est pas une tarte”,
Want wat moet ik nu tegen je zeggen? Dag taart? Een “echte” taart ben je niet. Ik zal je niet kunnen opeten. Al zie je er nog zo lekker uit. Maar “geen taart” ben je ook niet. Je ziet er wel heel taartig uit. Stevig deegje in een ronde, lekkere framboosjes erop, bloemsuiker. Alles zegt taart.
Ik denk dat je Margritte’s favoriete toetje bent. Ik zie René al met z’n bolhoed de patisserie binnengaan: “Ah, Bonjour, René!” “Ah, bonjour Françoise. Voor mij één ‘ceci n’est pas une tarte’, alsjeblieft”. “De “ceci n’est pas une tarte’ met frambozen, René?” “Comme toujours, Françoise!” “Is het voor mee te nemen of hier op te eten, René?” “Pak ze maar in, dan heb ik er langer plezier van… Of nee, zet ze buiten, dan heeft iedereen er meer plezier van.” En glimlachend keek René naar zijn “ceci n’est pas une tarte” onder de stolp. Hij glimlachte.
En zo komt het dat vandaag iedereen kan meegenieten van de lievelingstaart van René. Zo moet het zijn gegaan. Het kan niet anders…
Heb jij iets waar je zou van willen dat iedereen er van kan meegenieten
Dag paarse leeuw,
Je hebt gelijk, jong. Het was tijd voor een nieuwe look. Dat geel, zo hevig, dat brullen zo strijdlustig. Dat fiere, ontembare. Je mocht wel een beetje minder. Wat chillen. Wat realistischer.
Je manen wenen waterdruppels. Maar die nieuwe kleur, staat je goed. Geen geel, maar er is wel licht. Geen gevaarlijke uithalende klauwen, maar open poten. Geen wapperende manen maar delicate kunstzinnige uitspattingen. Awel, leeuw, hou die look maar. De wereld is complexer dan zwart-geel. Er is blauw, er is rood, en dus ook paars.
Ken jij een beeld of symbool dat een make over zou kunnen gebruiken?
Dag licht aan het eind van de tunnel,
of aan het einde van de straat. Een piepklein steegje. Verborgen.
Wie heeft hier allemaal doorgelopen? Niet alleen nu, maar door de eeuwen heen? Tussen de ouwe muren, de dichtgemetselde ramen, de piepkleine deuren? Was dit de plek voor romantiek? Of een plek van angst, van gevaar, van geweld? Was dit een veilige schuilplaats, tegen wind en regen en nog veel meer? Was dit een plek waar men zo snel mogelijk door wilde, want te nauw, te beklemmend, te eng? Was dit een plek om het hoofd te buigen, de knieën misschien, een sacrale plek? Of was het de plek van verleiding, van goedkoop vertier en een sigaretje in den duik? Wat het ook was, misschien wel allemaal, altijd was er weer…
licht aan het einde van de tunnel.
En dat is er nog steeds…
Dag cactusvrienden,
Wie dat we daar hebben! De vrienden van nonkel Nestor! Een personage uit ons verhaal, dat zich graag terugtrekt in een glazen toren en tegen z’n collectie zeldzame cactussen spreekt. Hier staan ze, zo, recht uit de verbeelding tot in de etalage van een doordeweeks huis in de stad. Molly, Alfredo, en nog een heleboel andere stekelige vrienden. Sommige klein, andere groot. Sommige wiebelig, andere trots. Nestor, woon je stiekem hier? Heb je je thermos lauwe koffie en je boterhammen met kaas meegebracht? Hebben ze al wat verteld, je vrienden? ’t zijn goede luisteraars hé?
Heb je dat al meegemaakt, dat je iets uit je verbeelding zo op je weg ziet komen?
Dag huis-op-de-grens,
Met de pootjes in het water, en het lijfje ‘lekker droog’. Met een dak boven jullie kopjes, een mooi en stevig nest. Daar op de waterlijn. Op de grens.
Soms staat het water hoger. Soms zitten jullie droog. Wat zullen jullie geleerd hebben, te bewegen met het op en neergaande water, hier in het hart van de stad.
Af en toe floept een waterhoentje uit het veilige huis, het water in, zwemt een eindje en kruipt dan weer binnen. De mama verzamelt haar waterhoenkindertjes, laat ze los, brengt ze weer thuis, steeds opnieuw. De kleintjes mogen zich opwarmen onder mama’s vleugels. In hun huis op de waterlijn.
Beweeg jij ook mee met het tij in je leven? Al is dat soms met natte voeten?
Dag coole steenbok,
Of moet ik beter zeggen “Yo!” Wat zie je er hip uit, kerel. Wat staat die kleur je goed. Je hebt er een bijzonder energetisch aura van gekregen. Je leek me zo’n hippe jonge steenbok, beetje skaterstype, met sneakers. En die retro bril.
Maar dan zie ik je hoorns. Steenbok, man, jij rockt al een hele tijd! Wat een tijd moet jij hier al zijn om zulke hoorns te hebben gegroeid. Met die bril op je snoet, dat beetje extra kleur, is leeftijd maar een getal, toch?
You rock, steenbok!
Mag ik wat van je durf, om mee te rocken?
Dag opsinjoorke,
Volgens de overlevering niet het kindvriendelijkste rolmodel, maar hey, dat zien we niet meer want wat lig je daar uitbundig te wezen!
In uitgelaten zomergeel. Met armen en benen die wippen in de lucht. Kinderen die maar wat graag in je klimmen, van je springen, met je spelen.
Speelsheid, recht in de stad. Recht naast de statige fiere kathedraal. Een “Hey, hier ben ik!” Een plekje kinderuitbundigheid!
Kunnen we ook naast kathedralen en stadsernst, dat speelse in onszelf een plek geven?
Dag ruimteschip,
Of een andere wereld. Volslagen vreemd. Alien.
Hoe ben jij hier geraakt? Gebotst precies. De grond op. Als een tang op een varken. Als een knalzilveren bol recht op het pleintje.
Verkeerde koers gevlogen? Doelbewuste landing? Kunnen we hier een andere kijk gebruiken misschien? Een ander beeld, zo vreemd, dat het onze ogen opent? Of ons tenminste vragen doet stellen?
Ik weet niet wat ik van jou moet maken… Hoe ik je moet noemen. Wat je bent. Waar je vandaan komt. Waarom je hier staat…
Misschien moet ik wel helemaal niets van je maken. Is dat het net. Jij staat hier, helemaal anders dan alles.
Misschien bevraag jij mij?
Dag maskerade,
We mogen ze nu wat vaker aan de kant leggen, onze maskers. Maar jullie staan hier, volslagen gemaskerd, en tegelijk is het niet meer vreemd. Maskers zijn ons normaal geworden. Meer nog, het is weer wennen ze af te leggen.
Kunnen we jullie echt zien? Jullie gezichten zijn verborgen. En toch zeggen de maskers die jullie dragen… niet de klinische, steriele… maar als kledingstukken, eigen verhalen, unieke patronen… iets over jullie zelf.
Leggen jullie ze ook af? of nodigen jullie ons uit, op zoek naar een masker dat ons eigen maakt, dat bij ons past, dat verhult en openbaart tegelijk?
Zien mensen mij écht, ook zonder masker? Of zien ze een maskerade? En hoe ziet het mijne eruit?
Dag hongerige krokodil,
Met stip de meest surrealistische ervaring, toen je mee op restaurant kwam. En de ober je bediende. “Ik heb even gegoogled”, kwam hij met pretoogjes vertellen aan onze zoon, “en krokodillen eten naar het schijnt graag toastjes.” Je kreeg een piepklein bordje, met een piepklein krokodillentoastje voorgezet.
Maar toen tijdens het diner, het de ober opviel dat je nog niet veel happen had genoemen, kwam hij terug. “Misschien is de krokodil wel vegetarisch!” En daar kwam hij terug, met een tweede piepklein bordje, met wat blaadjes sla.”
Had ie even de tijd genomen om te zien wat je graag hebben wou! Wat kan jij straks gaan vertellen aan je vrienden! Als eerste krokodil, op restaurant!
Je was een geweldige tafelgenoot. En je hebt onze dag gemaakt. En die van m’n zoon en man. En die van de ober. Dat ik dat nog zou zeggen van een krokodil…
Heb jij iets of iemand die op geheel onverwachte en absurde wijze je dag heeft gemaakt?
Dag vliegende vissen,
Yep, ik zie ze vliegen! Vrolijke, luchtige vissen, knap de lucht in. Tussen slingers en vlaggetjes, de hele “vis” markt door.
Wat als ik zo in gedachten verzonken was, dat ik niet naar boven had gekeken? Of m’n blik bleef hangen bij etalages en aan menukaarten van de gelegenheden daar? Dan had ik jullie niet gezien! Jullie uitbundigheid, vrolijkheid! Een school vliegende vissen, recht in de stad!
Maar jullie wapperen, dansen, zwemmen en vliegen, zweven en ritselen zo vrijmoedig dat onze blik als vanzelf naar boven wordt getrokken. Hoe zalig is dat!
Wat zouden “vliegende vissen” kunnen zijn, daar waar we staan, om ons perspectief te veranderen? Wat kunnen we laten wapperen tot we speels mee omhoog kijken?