Incognito
Ik zie het nog voor me gebeuren, in de Spar. Een vrouw die aan de kassa kwam, barstte in tranen uit. Ze was alles kwijtgeraakt door een brand in haar huis. De kassierster was erg begripvol. En ook de mensen rondom haar, mensen die haar niet kenden, waren vol medeleven, legden een hand op haar schouder, spraken wat woorden… Daar aan de kassa op een doodgewone dag, mocht verdriet er zijn, en ontstond een kleine vriendelijkheid. Ook voor mensen die voorheen onbekenden waren. Alsof die tranen door de muren heen braken, die ieder van ons zo afgeschermd in z’n eigen cocon houdt tijdens onze bezigheden. Gekend of niet gekend, ze was medemens. En wat doet dat klein beetje medemenselijkheid deugd. Zoals in het gedicht van Danusha Laméris, waarin deze poëzie laureaat uit California, de kleine vriendelijkheid bezingt.
Ik moet denken aan een vriendin die met verve vertelde over haar ontmoeting op weg naar de Aldi, met een mevrouw met rode veters. Of van m’n moeder die vertelde over de meneer in de Carrefour die bij de aanblik van de kraakverse vis op het ijs, begon te filosoferen over het leven. Ik moet denken aan de zovele kleine ontmoetingen met “onbekenden” in m’n leven, waarbij sommige mensen, al weten ze het zelf niet, een onuitwisbare indruk nalieten. Ik moet denken aan God die soms haast incognito onder ons komt… Van het verdriet en het mededogen aan de kassa, tot de sprekende ogen zonder veel woorden in de sneeuw.
Dag mevrouw van de Gamma,
Ik ken je naam niet. Zo gaat dat met onbekenden. Maar toen ik aan de rolband stond om een paar kleinigheden af te rekenen, was je zo vriendelijk dat het opmerkelijk was. En toen je vroeg of ik een klantenkaart had, was dat met zoveel overgave, als had je ze net zelf gemaakt en uitgeknipt! Je was werkelijk laaiend enthousiast over de klantenkaart, vertelde over de voordelen en je ogen begonnen te flikkeren. Nee, je wou me niets aansmeren. Je leek oprecht, intrinsiek overtuigd van je zaak! En je wou dat ik ook van het voordeel kon genieten! Ik denk niet dat ik ooit zo iemand enthousiast aan de kassa heb gezien. Je bent iemand die je werk écht met hart en ziel doet. En die ondertussen nog eens vreugde verspreidt.
Een aantal maanden later zag ik iemand in de Colruyt. “Ik ken die van ergens”, klonk het in mijn hoofd. “Maar van waar?” Ineens kwam het me voor de geest: het is de enthousiaste mevrouw van de Gamma!
Voorheen onbekend, was nu “een bekende” geworden…
Dag meneer van de fotowinkel,
“Dat was leuk!”, zeiden m’n zoon en ik toen we je winkel uitstapten nadat je een pasfotootjes van ons had genomen. “Ik wil nog eens gaan!”, zei m’n zoon. Ja het was zo leuk, dat we bijna spijt hadden dat we niet gauw nog eens moesten gaan.
Je nam de tijd om op alle vragen van m’n zoon in te gaan, die moest stilzitten voor de foto. Om mee creatieve oplossingen te zoeken voor de foto van een land waarvoor er niet mocht gelachen worden, de kledij zonder print moest zijn én in een felle kleur (de trui achterstevoren aandoen was een geweldige vondst). Je toonde aan m’n in techniek geïnteresseerde zoon hoe het foto’s nemen werkte, hoe het op het computerscherm verscheen en hoe je de foto’s kon bewerken. Je maakte mopjes tussendoor (altijd leuk!), en we moesten lachen. Dit was met stip de leukste keer pasfoto’s laten nemen. Een paar extra mijl voorbij “klantvriendelijkheid”… Dankjewel!
Dag meneer van de waterverzachter,
“Jij bent het weer!” dacht ik blij toen ik hem zag staan, voor het jaarlijks onderhoud. Vorige keer had je gretig een kop koffie aanvaard en de hele tijd gebabbeld al werkend, over van alles en nog wat. En nu was het geen andere werknemer die op ronde was langs gestuurd, maar jij weer, van een paar dorpen verder. Het was goed koud, dus met een dik warm pak, een warme sjaal en van die rode kwajongenswangen. Onze kelder stond vol water, maar je ging dat hier even komen oplossen. Niet alleen met wat gereedschap, maar met warme hartelijkheid. Met de kop koffie bij de hand, en een spraakwaterval van iemand die graag onder de mensen is, aanknopingspunten zoekt en vindt, en sappig vertelt over het leven zoals het is. En plots is dat jaarlijks onderhoud geen saaie gelegenheid meer, maar een blij weerzien.
Dag ladies,
Ik ben al eerder in jullie winkel geweest. Een stiekeme fan van de prachtige kleurrijke kleren. Maar toen stonden er andere winkeljuffrouwen in de winkel, die nauwelijks opkeken als er mensen binnenwandelden. Maar jullie zijn zo leuk! Er stond een swingend muziekje op en één van jullie hing de kleren aan de kapstok terwijl ze vol plezier stond mee te dansen op het ritme. Jij had er zin in zeg! Aanstekelijk, jouw vreugde! Ik vroeg waar de solden stonden, en je liet het me zien alsof je de deur opende van een klein paradijsje. Ik begon te passen en stond een beetje bedremmeld met een nochtans mooi kleedje aan. Het spande wat om de armen. “Als het niet 100% goed voelt, dan moet je het niet nemen, ook al is het solden”, zei de andere winkeljuffrouw. Heerlijk, zo’n eerlijkheid, en dat in een winkel! Jullie willen me niets “aansmeren”. Niet van “Dat staat je prachtig” of “Dat wordt veel genomen”, of “Het zijn de laatste stuks”. Maar gewoon eerlijk. Ik vond twee kleurige kleedjes naar m’n zin en ging naar de kassa. Eén van jullie maakte de berekening met de korting eraf (70% van beide stuks) en ik viel haast achterover van hoe goedkoop het uiteindelijk was (en hoeveel korting ik had gekregen!) Ik kon jullie haast omarmen! En jullie waren zo leuk en lief terug. Ik ben niet alleen met prachtige kleedjes aan een klein prijsje naar huis gegaan, maar ook met een blij gemoed, dankzij jullie twee: dansende, eerlijke, blije ladies!
Dag mevrouw van de Kitkat,
Op avontuur in de Eurostar een aantal jaren geleden, kreeg m’n zoon honger en mocht hij iets gaan kiezen in de restaurant-wagon. Hij zou de bestelling doen en keek de glazen toog vol lekkernijen in. Op z’n favoriete trein mogen zitten én dan een lekkernijtje kiezen terwijl we rijden, beter kon het toch niet worden. Toch wel. Jij was zo vriendelijk voor m’n zoon. Je sprak hem aan (hij was toen een jaar of 5) als een volwaardige klant, héél lief en ging echt op zoek naar wat hij graag wou. “Wil jij een Kitkat?” vroeg je. (een soort chocolade wafel in de stijl van een Leo) M’n zoon knikte. Je vroeg het zo lief, met zo een lieve zachte stem en vertederd. We betaalden en met de kitkat in de hand, zochten we de weg weer naar onze plaatsen in de trein. “Ze had zo’n lieve stem”, zei m’n zoon. Hij zou je niet vergeten. Ik ook niet. Je blijft voor ons niet alleen de “mevrouw van de Kitkat in de Eurostar”, maar vooral de lieve mevrouw met de zachte stem en de vriendelijke lach en fonkelende ogen… die m’n zoontje z’n dag maakte, en mij met dankbaarheid vervult.
Dag medereizigster,
Jouw naam ken ik wel, maar dat hou ik onder ons. Maar we kenden je niet toen je mee aanschoof in onze “coupé” in de Eurostar. Wij waren met drie, nog één plekje over dus. Misschien was je het type dat graag met oortjes ongestoord naar een podcast wou luisteren tijdens je reis, of je verdiepen in een boek. Maar we hadden onze zoon van – toen 5- mee, dus dat zat er wellicht niet in. Hoe lief was je, van bij het begin! Je stelde jezelf voor. Je praatte met m’n zoon. Jullie maakten tekeningen samen. Keken verwonderd het raam uit. Je stelde hem gerust als de druk groter werd toen we “ondergrond” gingen. Je werd een echte reisgenoot, geen vreemde meer. Je vond ons leuk, en wij jou. Je vertelde over jezelf, wij over ons. En bij het afscheid, was het haast spijtig dat onze wegen weer scheidden. Wat was het leuk geweest! Wat hadden we een plezier gehad! Verteld, getekend, gekeken, verwonderd… Je was geen vreemde meer. Je was het vanaf minuut twee niet meer. Zo snel kan het gaan. Als we maar de moeite doen, zoals jij: het boek opzij, de oortjes weg, en echt contact maken. Het ga je goed!
Dag zigeunerin van de Hema,
Ik zal het maar eerlijk bekennen (al is het niet mooi, ik weet het). Ik heb een hekel aan aanklampend gedrag. Als ze op straat komen om één of andere petitie te tekenen, of afkomen om me maandelijks te laten storten voor een goed doel, dan vermijd ik oogcontact en loop ik ongemakkelijk in een boog om hen heen. Als ze aan de deur bellen voor de schooltombola, de clini clowns, appelkes van de boer, of een nieuw energiecontract, dan komt wel eens het slechtste in mij boven en bedenk ik hoe ik ze zo snel, en toch menselijk mogelijk, weer weg kan sturen – hoe goedbedoeld hun intenties ook mogen zijn. En dan kwam jij daar. Elke keer aan de Hema, “Madame!” roepend. Me omarmend. Me aanklampend ook. Met honger. Met kosten. Met geld dat je nu meteen nodig had. Op de één of andere manier kon ik niet onder jou uit. En was er iets in je vertrouwen op mij dat me iets deed meebrengen uit de Hema. Iets klein. Iets basis. Maar iets. Je zwart -grijze vlechten. Je lach (met de gouden tand). Je smeken. Het kon me niet onbewogen laten. Elke keer je me weer zag, stak je al van ver je armen uit. “Madame!” De glimlach was er al. Het vertrouwen was er al. Nu ik nog. Met weer iets klein uit de Hema. Maar vooral met een hart dat niet ongevoelig bleef.
Dag gast,
Ik ken je naam, maar hou ‘m onder ons. Eerst was je een onbekende, één van de “gasten” zoals we jullie noemden, op kamp met mensen met een beperking. Er waren “gasten” waaraan haast niets te zien was, schattige “gasten” met het syndroom van Down, “gasten” met eigenaardigheden zoals een bestekverzamelwoede. Maar jij was een gast, daar moet ik eerlijk in zijn, waar de meeste mensen, inclusief mezelf, voor achteruitdeinsden. Je had geen neus. Op de plaats waar je neus moest zitten, zat een soort holte, waar je steeds je hand over wreef. Je praatte niet. En die misvorming was… moeilijk om aan te zien.
Tot me duidelijk werd dat God ook incognito in jou komt… en ik probeerde. We zouden op uitstap gaan, en die dag hield ik je hand vast. Ik zou me toekeren van wie ik me, haast instinctief, afkeerde. We hadden zo een fijne dag. We genoten van elkaars gezelschap! En die neus (of het gebrek eraan), die zag ik al bijna niet meer. Je begon veel blijer te worden. Die avond was er een feestje, klonk er muziek, en voor de eerste keer hoorden we je een woord zeggen: “Dansen”! Je wou dansen!
Wat heb jij me toen diep geraakt. Die ontmoeting met jou. Het mezelf overwinnen om jou bij de hand te nemen maar evengoed mij bij de hand laten nemen door jou. Te zien, zo wonderlijk, hoe God in jou aanwezig was. En is. Ik zal je niet vergeten. Ik kan je niet vergeten.
Dag man met de gele muts,
Ik merkte je al op, op wandel in de stad. Traag, aan je rollator. Met een wit baardje en een zachte uitdrukking op je gezicht. En die fel gele muts. Zo heerlijk, iemand boven de 80 die niet gehuld is in kaki, beige, taupe en donkerblauw.
Toen kwam je ook de winkel binnen. Ik stond wat verderop, zag hoe je binnenkwam en “hallo” zei. Verschillende keren, niet roepend, zacht, maar wel duidelijk. “Hallo, Hallo”. Er zaten twee winkeljuffrouwen op nog geen meter van jou. Ze waren gebukt, druk in de weer ondergoed aan het opvouwen en wat woorden aan het wisselen. Maar ze hoorden je niet. Of luisterden ze niet? Ik vrees dat laatste. Bij je laatste “hallo”, kwam dan toch reactie. “Ik ben op zoek naar zakdoeken”, zei je. Zacht, niet dwingend, maar wel met een vraag om hulp. “Daarboven, aan de kassa”, deed de ene winkeljuffrouw teken. De weg tot daar ging over een steil hellend vlak. En ik zag hoe je eerst door het gangpad moest dat vol lag met naar beneden gerolde hoeslakens. Geen van de winkeljuffrouwen zagen er blijkbaar obstakels in, dus ik probeerde zo gauw als ik kon de hoeslakens weer op hun plaats te duwen en een weg voor je vrij te maken. Je kon door. Gelukkig.
Ik was nu ook in het bovenste stuk van de winkel, en merkte dat je in het midden bleef leunen. Je leek zo hulpeloos. Wellicht had je je zakdoeken niet gevonden? Waarom was er niemand die naar je omkeek? Je hing voorovergebogen en stil. Zakdoeken… Ik zou dan zelf maar eens kijken waar ze hingen. Rond de kassa zag ik ze niet. Een eindje verder hingen ze, helemaal beneden, onmogelijk te spotten vanop rollator hoogte. Bovendien stond er niet zakdoek op maar “handkerchief”, en waren ze geplooid alsof het sjaaltjes waren. Ik nam een “handkerchiefje” mee en bracht ze tot bij jou. “Zocht jij geen zakdoeken?” “Ik ben op zoek naar zakdoeken”, herhaalde je nog eens zacht. Je nam ze aan en was blij. “Hoeveel zijn het er?” “3” Nog een pakje had je nodig. Ik haalde er nog één, en nam dan afscheid. Je was lief. Nog steeds die zachte stem. Zo beleefd en niet dwingend. Het deed me pijn dat je zo genegeerd werd… En tegelijk was ik blij, toen ik even later met de fiets voorbij reed, te zien hoe je aan de kassa stond. Het zal dan toch gelukt zijn met die zakdoeken… En terwijl jij zakdoeken zocht, had ik jou gevonden. Een zachte, goedgemutste man. Dankjewel…
Dag sneeuwman,
Niet echt ‘van sneeuw’, maar wel die dag dat het sneeuwde. En m’n zoontje en ik in het park hadden gespeeld, ijs over de bevroren vijver hadden geketst, en over de heuvels van grind die nu met sneeuw bedekt waren, hadden gegleden. Het was een heerlijke koude besneeuwde dag. Zo eentje vol magie. En toen kwamen we jou tegen. Je kwam ook van op die besneeuwde grindheuvels, de mooie laan uit gewandeld. En je vertelde wat. Ik weet niet meer goed wat. Wellicht over de sneeuw. En het wandelen. En over mooie wandelpaadjes, dat weet ik nog. Maar ik weet vooral dat m’n zoon en ik met je wilden blijven meelopen. Je had een warme sjaal aan, een muts, grijs-witte dikke haren en borstelige wenkbrauwen, maar vooral… een gezicht als van een kind. Je ogen lachten! Het leek wel of er vlammetjes in branden. Je gezicht was lief. Je stem warm. Je wangen rood van de kou. Het leek wel of je de kerstman zelf was. Of een engel. Of God onderweg. M’n zoon en ik genoten van onze babbel en ons wandelen, tot onze wegen zich scheidden en wij naar huis moesten en jij de andere kant op ging. “Spijtig”, zei m’n zoon. “Er was iets…” Ja, we hadden het allebei gevoeld. Er was iets in jou. Die avond dachten we allebei aan jou. En hebben we voor jou gebeden. Dankbaar.
Er was iets. Een vuur. Een groot geworden kind. Een gezonde blos. Een frisse blik. Een warme stem. Een warm hart.
We hadden hem ontmaskerd. God incognito…