God,

IJskoud is het
Het gras ziet wit
De aarde kraakt
De lucht is helder mooi
Maar het is koud
Zo koud

Daar, op het afdakje,
Liggen wat zaadjes klaar,
De ekster strijkt neer,
En probeert gulzig de hele bol mee te nemen
Maar het ontglipt haar
Twee kauwen claimen het voedsel
Als het hunne
En jagen andere kauwen weg
En als ze weg zijn,
Trippelt heel voorzichtig een roodborstje,
Het vult zich, en vliegt weer weg

IJskoud is het
Dichtbij en veraf
In huiskamers waar de verwarming
Niet meer te betalen valt
In dokterskamers waar luchtwegenziektes
Zich opstapelen
In oorlogstaferelen waar mensen
Het met veel minder moeten doen
En de natuur, hoe mooi ze ook is,
Soms steenhard kan zijn
IJzig

Leg voor ons voedsel klaar,
Hier en nu, en ginder,
Voor ons en voor onze medemens,
Gekend en ongekend,
Voor mens en dier, voor de hele schepping,
Voed ons

Laat ons niet, zoals de ekster, in de waan dat wij
Het alleenrecht hebben op wat Gij ons geeft,
Laat ons niet, zoals de kauwen, de strijd aangaan
Om wat zo noodzakelijk is
Maar laat ons, zoals het roodborstje,
voorzichtig trippelen, ons voeden,
En blij, gesterkt weer verder gaan

Hier, net, is het roodborstje weer terug,
Stiekem bracht het vriendjes mee,
Een paar roodborstjes en wat koolmeesjes
Laat ons ook zo delen,
Van wat we ontvangen

Amen

 


Wat zouden je leermeesters
Enkel diegene zijn die jullie op handen dragen?
Wat kan je leren van de natuur
Van dieren en planten
Van de regen en de zon?
Zie hoe de hele Schepping
Je voeding geeft
Meer nog
Dan de zaadjes die je klaarlegt
Ik, Wij,
Geven in overvloed